Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kâlidâsa

betekenis & definitie

Kâlidâsa, de meest-beroemde Indische dichter, leefde, naar men meldt, in de eeuw vóór den aanvang onzer jaartelling aan het Hof van koning Vikrâmaditja. Zijn vermaardst gedicht is het tooneelspol „Sakoentala”, dat in het Engelsch door Jones (1789) en daarnaar in het Duitsch door G. Forster (1790) en Herder (1803), — voorts in het oorspronkelijke (Sanskriet) met eene Fransche vertaling van Chézy (1830), en vervolgens in het Duitsch door Hirzel in zijn eigenaardigen vorm (1833) uitgegeven werd. Ook Böhtlingk (1842), Meijer (1851) en Lobedanz (2de druk 1861) hebben daarvan Duitsche vertalingen geleverd, terwijl in ons Vaderland de hoogleeraar Kern dat stuk in onze taal overzette en Limburg Brouwer daarover opstellen schreef in „De Gids.” Behalve dit meesterstuk bezitten wij van denzelfden dichter het tooneelstuk „Oervasi”, in het Latijn vertaald door Lenz (1833) en in het Duitsch door Höfer (1837), Hirzel (1838) en Lobedanz (1861), alsmede het blijspel „Mâlakiva en Agnimitra”, uitgegeven door Tullberg (1840). Minder schoon vindt men zijne heldendichten „Raghoe-vansa”, de mythische geschiedenis bevattend der aloude beheerschers van Ayodhya, uitgegeven door Stenzler (1832), en „Koemâra-sambhava” of de geboorte van den Krijgsgod, desgelijks door Stenzler in het licht gezonden (1838).

Onder zijne lyrische gedichten onderscheidt zich vooral „Megha-dûta” of „De Wolkenbode”, de klagt van een verbannen minnaar, uitgegeven door Wilson (1813) en door Gildemeister (1841) en in het Duitsch gevolgd door M. Müller (1847) en Schütz (1859). Minder belangrijk is zijn gedicht „Ritoesanhara” of „De jaargetijden”, met de vertaling door Bohlen ter perse gelegd (1840). Voorts wordt aan hem de bewerking toegeschreven der sage van Nalas en Damajanti, welke den titel draagt van „Nalodaya” en door Benary (1830) en Yates (1844) is in het licht gezonden. Ook andere gedichten heeft men in lateren tijd met zijn naam versierd.

< >