Jasikow (Nikolai Michailowitsj), een Russisch dichter, geboren te Simbirsk in 1801, bezocht op 11-jarigen leeftijd de mijnschool te Petersburg en zag zich daarna geplaatst bij het korps ingenieurs. Wegens zijne neiging tot letterkundigen arbeid nam hij echter reeds na verloop van een jaar zijn ontslag. Daarna toefde hij 1½ jaar te Petersburg, en vestigde zich in 1823 te Dorpat en in 1829 te Moskou, waar hij van 1831 tot 1833 bij het kadaster werkzaam was. Om zijne geschokte gezondheid te herstellen, woonde hij geruimen tijd te Simbirsk, daarna in Hanau, Nizza en aan het meer van Como.
Vervolgens keerde hij naar Moskou terug en overleed aldaar in 1846. Zijne eerste gedichten verschenen in een tijdschrift. Aanvankelijk was hij de lofdichter van de liefde en den wijn, zoodat men hem den Sussischen Anacreon noemde. Later volgde hij eene meer ernstige rigting. Zijne verzen onderscheiden zich door eene meesterlijke versificatie en door zuiverheid van taal. Zijne „Gedichten” verschenen in 1833 en 1845 in 2 deelen, en de daarin voorkomende „Psalmen”, alsmede „De aardbeving” worden zeer geroemd.