Jarichs (Wybe), ook Jelkema genaamd, een vermaard Friesch edelman, woonde op de stins Metslawier te Akkrum en bezat daarenboven eene stins te Hemelum en eene te Woudsend. Hij leefde in het laatst der 15de eeuw en was een dapper, wraakzuchtig en bloeddorstig man, die de wegen onveilig maakte en zijne strooptogten uitstrekte tot aan Leeuwarden. Eens roofde hij er koeijen weg in het gezigt der stedelingen, waarop deze de wapens grepen en te Akkrum zijne stins belegerden, die door Homme Lieuwes, een broeder van zijne vrouw, verdedigd, maar na 7 dagen ingenomen en tot den grond toe geslecht werd. Een aanval op Leeuwarden, door den wraak gierigen Wybe beraamd, mislukte.
Zijne partijgenooten, de Schieringers, sloten met Leeuwarden een zoen, doch hij bleef er buiten. In 1482 veroverde hij Heslingahuis te Poppingawier, doch verloor het ook weder kort daarna. In hetzelfde jaar verbond hij zich met Willem Klaaszoon, den verdreven schout van Hoorn en een aanhanger der Hoekschen, toog met hem over de zee en maakte zich meester van laatstgenoemde stad na een bloedig gevecht, waarin de Kabeljaauwsch-gezinde bevelhebber Marten Veelaar omkwam. Weldra echter werd Hoorn heroverd door Lalaing en Wybe te Egmond op den Hoef in de gevangenis geworpen. Nadat hij zich vrijgekocht had voor duizend goudgulden, nam hij als hoofd der Schieringers wederom ijverig deel aan den burgeroorlog in Friesland en sneuvelde in 1497 in een strijd tegen de Leeuwarders op het kerkhof te Grouw. — Van een Sybe Jarichs, die in de eerste helft der 16de eeuw leefde, vindt men in de „Analecta medii aevi” van Brouerius van Nidek eene „Corte Chronyk, uit vele Chronyken te samen met groote vlyt ende arbeyt gebracht, tracteerende van de hercomste der Vreesen ende oer vryheyt”. Deze kroniek loopt tot 1535.