Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jansenisten

betekenis & definitie

Jansenisten is de naam van eene kerkelijke secte, die zich zelve tot de R. Katholieke Kerk rekent, ’t geen echter door den Paus niet wordt erkend. Zij bestond geruimen tijd alleen in ons Vaderland en ontleent haren naam aan den Nederlandschen godgeleerde Cornelis Jansenius (zie aldaar). Deze had in zijn doorwrocht geschrift, getiteld: „Augustinus”, de Augustiniaansche leer van de erfzonde, van de onmagt, van ’s menschen val, van de alleenwerkende en heiligende genade en van de voorbeschikking voorgesteld als de eenig-regtzinnige, — voorts de Jezuïeten, zooals Fonseca, Lesz, Molina enz., wegens hunne verdediging van ’s menschen vrijen wil bestreden, en daardoor den alouden strijd der Augustinianen en Pelagianen of der Dominicanen en Jezuïeten op nieuw doen ontbranden. Uit dien strijd ontstond het Jansenismus, waarvan Michaël Bajus de voorlooper was.

Na den dood van dezen was eene commissie benoemd (Congregatio de auxiliis gratiae) om den twist bij te leggen, waarin zij echter niet slaagde. In 1611 was het bevel uitgevaardigd om over die zaak te zwijgen, doch het werd door het boek van Jansenius geschonden. In 1641 kwamen de Jezuïeten openlijk in verzet tegen dat geschrift en klaagden Jansenius aan, omdat hij stellingen had verkondigd, die reeds door paus Pius V verworpen waren. Om den strijd in zijne geboorte te smoren, liet paus Urbanus VIII niet alleen het boek van Jansenius maar ook de daartegen uitgegeven twistschriften der Jezuïeten door de Inquisitie verbieden (Augustus 1641) en in 1642 verwierp hij dat boek, op aansporing der Jezuïeten, als een kettersch werk door de bul „In eminenti”. Deze echter ontmoette bij de bisschoppen en universiteiten schier algemeenen tegenstand. Daarentegen vond het werk van Jansenius grooten bijval in Frankrijk, waar tevens de abt der Benedictijnen te St. Cyran, Jean Duvergier de Hauranne († 1642), in den geest van Jansenius werkzaam was en een heftigen aanval rigtte tegen de godsdienst- en zedeleer der Jezuïeten. Door geleerde mannen, zooals Antoine Arnauld, Pascal, Pierre Nicole en Perrault, werd het Jansenismus, hetwelk in het klooster Port-Royal zetelde, verder ontwikkeld.

Toen Innocentius X in Mei 1654 vijf stellingen van Jansenius als Calvinistische ketterij verwierp, verklaarden de vrienden van Arnauld, dat de Paus Jansenius verkeerd begrepen had. Terwijl echter Lodewijk XIV in verzet kwam tegen zulk eene bewering, herhaalde paus Alexander VII (1656) het gevoelen van zijn voorganger. Door 4 bisschoppen en door de geleerden van Port-Royal werd geantwoord, dat de beslissing over den zin dier stellingen evenzeer aan de wetenschap toekwam als aan de Kerk. Intusschen beijverden zich eenige Fransche bisschoppen om den Paus en het Hof tot eene verzoening te bewegen. Deze kwam in 1668 tot stand doordien de bisschoppen verklaarden, dat de verworpene stellingen inderdaad verwerpelijk waren, maar niet die van Jansenius. Paus Innocentius XI was hiermede tevreden, en de Jansenisten werden niet langer verontrust. Op den duur echter kon de bigotte Lodewijk XIV hen niet dulden, en om aan de dreigende verdrukking te ontsnappen, begaven zich vele Jansenisten naar de Nederlanden, waar zij niet bemoeijelijkt werden om hun geloof. In Frankrijk was het Jansenismus nu weldra vernietigd.

Inmiddels ontvlamde nog vóór den dood van Lodewijk XIV de strijd met nieuwe hevigheid. Sedert 1671 namelijk had Paschasius Quesnel het Nieuwe Testament met zedekundige opmerkingen geleidelijk in het licht doen verschijnen, om alzoo aan het Jansenismus ingang te verschaffen bij het volk. De Jezuïeten lokten nu gestrenge maatregelen uit tegen dezen schrijver, die van zijne waardigheden beroofd werd en in 1710 te Amsterdam overleed. Eindelijk werd door Clemens XI in 1713 de door Lodewijk XIV en zijne biechtvaders, de Jezuïeten Letellier en la Chaise, verlangde bul „Unigenitus” uitgevaardigd, die 101 stellingen uit het „Nieuwe Testament” van Quesnel als kettersch veroordeelde. Port-Royal, de kweekplaats van het Jansenismus, werd niet alleen opgeheven, maar zelfs gesloopt. De bul wekte wrevel en spot, deed het aantal Jansenisten toenemen en verdeelde de Fransche geestelijken in constitutionisten en anti-constitutionisten. Inmiddels kwam Lodewijk XIV te overlijden. De partij van den cardinaal de Noailles, die den inhoud der bul wilde toepassen, poogde door middel van den Regent (den hertog van Orléans) haar doel te bereiken en verklaarde, dat alleen een nationaal concilie de rust in Frankrijk kon herstellen, indien de Paus haar verlangen niet bevredigde.

Deze zond daarop hevige brieven aan het Fransche Hof, — zoo zelfs, dat zij eindelijk ongeopend werden teruggezonden. Nu dreigde de Paus met den banvloek. Om dezen af te wenden, beriepen de tegenstanders van de bul zich op een algemeen concilie en verkregen daardoor den naam van Appellanten. Clemens XI verzond, na vruchtelooze onderhandelingen, het breve „Pastoralia officii (1719)'’, waarin hij allen excommuniceerde, die niet wilden gehoorzamen aan zijne bul. Nu voegden zich wel is waar ongeveer 100 doctoren te Parijs tot onderwerping, doch tevens kwam het Parlement in verzet tegen het breve. Plotselijk evenwel veranderde, onder den invloed van cardinaal Dubois,de Regent zijne gedragslijn door gestreng te verbieden, dat men zich over de bul zou uitlaten. Door een nieuw besluit van 4 Junij 1720 verklaarde hij, dat Frankrijk de bul aannam, zoodat hierdoor het beroep op een concilie verworpen werd. Eindelijk gaf het Parlement toe ; het bekrachtigde de bul (1720), met voorbehoud van de regten der Kroon en van de vrijheden der Gallicaansche Kerk, als eene rijkswet.

Nu werd zij ook onderteekend door den cardinaal de Noailles, den leider der Appellanten, terwijl men allen, die dit voorbeeld volgden, met den naam van Acceptanten bestempelde. Wie tegenspraak durfde opperen, werd gestreng gestraft. Clemens XI overleed in 1721 en werd opgevolgd door Innocentius XIII, die aanvankelijk zachter tegen de Jansenisten gestemd was, maar weldra eene onvoorwaardelijke aanneming vorderde van de bul „Unigenitus”. Eindelijk wist paus Benedictus XIII, ondersteund door Lodewijk XV en den cardinaal Fleury, te bewerken, dat het Parlement de bul in een „Lit de justice” plegtig tot rijkswet verhief. Wederom namen vele Jansenisten de wijk naar de Nederlanden, vooral naar Utrecht, terwijl anderen zich in hun vaderland schuil hielden. Het langst bleven de priesters van het Oratorium zich verzetten, doch ook deze kwamen ten laatste tot onderwerping.

Het Jansenismus in Frankrijk verkreeg allengs eene dweepzieke kleur. Er gebeurden wonderen bij het graf van François de Paris († 1727), en de volgelingen van Jansenius verdeelden zich weder in verschillende partijen, die echter allengs in vergetelheid geraakten. Zij, die zich naar de Nederlanden begaven, voegden zich te Utrecht bij de oud-Roomschen of bij de leden der Bisschoppelijke Klerezie, welke dientengevolge, doch ten onregte, evenzeer met den naam van Jansenisten worden bestempeld. Zie onder Klerezie-

< >