Janitsjaren is de naam van eene bende Turksche soldaten, welke in 1329 werd gevormd door sultan Orkhan uit jonge Christen-gevangenen, die door dwang tot de Mohammedaansche godsdienst waren overgegaan. Zij is echter eerst omstreeks het jaar 1360 door sultan Moerad I behoorlijk georganiseerd, met onderscheidene voorregten begiftigd en tot eene sterkte gebragt van 12000 man. De 5de man der gevangen genomen Christenen werd er bij ingelijfd, waarna hij hen door een Derwish, Hadsji Bektasj genaamd, liet zegenen. Laatstgenoemde schonk aan het korps den naam van Jenitsjeri (Nieuwe strijders), en door zijn arm, met witvilten mouwen bekleed, op het hoofd van den aanvoerder te leggen, gaf hij aanleiding tot het besluit, dat deze soldaten witte vilten mutsen met eene afhangende mouw zouden dragen.
Het aantal Janitsjaren nam spoedig toe, daar men regelmatig het 10de deel der Christelijke kinderen uit Europeesch-Turkije bij hen inlijfde. Die kinderen werden door eene bepaalde voorbereiding daartoe geschikt gemaakt. De voorregten der Janitsjaren waren evenwel oorzaak, dat ook vele jonge Turken bij hen dienst namen, zoodat men weldra geene krijgsgevangenen daartoe bestemde, en zelfs tegen het einde der 17de eeuw het 10de der Christenkinderen niet langer gevorderd werd. Daarenboven gaf men aan een groot aantal Mohammedanen, ja, zelfs aan Christenen, verlof, om zich op de monsterrol van het korps te laten inschrijven, zoodat zij wel geene soldij, maar onderscheidene privilegiën ontvingen en hun gewoon bedrijf konden voortzetten, daar zij alleen in geval van nood werden opgeroepen. Zoo ontstonden er 2 soorten van Janitsjaren, namelijk Janitsjaren in werkelijke dienst, die zich in de kazerne te Constantinopel en in andere groote steden bevonden en wier aantal 60tot 250000 bedroeg, — en rustende Janitsjaren, Jamaks genoemd en ten getale van 3- of 400000 door het geheele rijk verstrooid. Eerstgenoemden waren verdeeld in orta’s (horden), van welke ieder eene eigene kazerne had. Het aantal der orta’s klom van 80 tot 195. Elke orta had hare eigene kas, waarin de nalatenschap der ongehuwd overledenen vloeide, terwijl invaliden er uit ondersteund werden.
Aan het hoofd van al die orta’s bevond zich de aga als opperbevelhebber, en de kiaga-beg als onderbevelhebber. Eerstgenoemde had eene onbeperkte magt over de soldaten. De Janitsjaren werden goed gevoed en verzorgd, maar waren ook bij ontevredenheid aanstonds tot opstand geneigd. In tijd van vrede deden zij dienst als policie-beambten en waren slechts voorzien van een langen stok, maar in tijd van oorlog droegen z}j een lang geweer, een sabel, en een mes en pistool in den gordel. Zij dienden alleen te voet en vormden gewoonlijk de reserve in het Turksche leger. Een tijd lang waren zij vermaard wegens de omstuimigheid, waarmede zij den aanval waagden. Het was voor hen een punt van eer, den veldketel niet te verliezen, en als veldteeken droegen zij een houten lepel in een koker aan hunne mutsen. Uit het korps der Janitsjaren werden voorts de soldaten voor de lijfwacht van den Sultan genomen, en onderscheidene orta’s waren bestemd voor de vesting- of zeedienst.
Toen echter de beheerschers van het Turksche rijk zich tot serailkoningen vernederden, veranderden de Janitsjaren in ordelooze, luije, ellendige soldaten, die zich aan elken opstandeling verkochten. De geschiedenis van Turkije vermeldt, behalve hunne krijgsbedrijven, eene reeks van oproerige bewegingen, door hen veroorzaakt, en van moorden, aan Sultans, viziers, aga’s enz. door hen gepleegd, alsmede tallooze gruwelen, waaraan zij zich hebben schuldig gemaakt, zoodat de Sultans op het laatst hen nog meer vreesden dan een buitenlandschen vijand. De pogingen om deze benden te hervormen of af te danken, schoon door verschillende Sultans beproefd, leden schipbreuk of leidden tot bloedige omwentelingen. Eerst aan sultan Mahmoed II gelukte het, die dreigende magt te vernietigen. De Janitsjaren van Constantinopel hadden zich namelijk in Mei 1826 bereid verklaard tot het organiséren van eene nieuwe militie (Nizam-dsjedid), doch den 15den Junij kwamen zij daartegen in verzet en eischten de hoofden der voornaamste staatsdienaren.
Maar de voormalige opperbevelhebber der Janitsjaren, Hoessein-Aga, aan het hoofd der trouw gebleven topdsji (kanonniers), koembaradsji (bombardiers) en bostandsji (bewakers der tuinen van den Sultan), die door het ontplooijen van de vaan des Profeets en door den banvloek, door de moefti’s en oelema’s over de Janitsjaren uitgesproken, in geestdrift ontvlamd waren, bragt echter de oproerlingen op het plein Atmeidan aan het wijken en deed hunne kazernen beschieten en in brand steken. Eene proclamatie van 17 Junij verklaarde, dat het korps Janitsjaren voor altoos was ontbonden en sprak zelfs den vloek uit over den naam van Janitsjaar. Daarna werd een bloedraad gespannen over de nog aanwezige schuldigen en elke poging der Janitsjaren, om zich weder te organiséren, in bloed gesmoord, zoodat het aantal der teregtgestelden in September 1826 omstreeks 15000, dat der verbannenen meer dan 20000 beliep. Ook in de provinciën liep de ontbinding van dit korps niet vreedzaam af, maar ging er van bloedige tooneelen vergezeld. De geschiedenis van de ontbinding der Janitsjarenbende is beschreven door Es-Seid-Mohammed-Essad en door de Perceval in het Fransch vertaald (1833).
Men geeft den naam van Janitsjarenmuziek aan eene woeste, geraasmakende militaire muziek, waarbij vooral de groote of Turksche trom, de bekkens, de met schellen behangen halve maan, de triangel enz. groote diensten bewijzen. Zij is geenszins door de Janitsjaren uitgevonden, al was zij ook bij deze in gebruik. Reeds in de dagen der oudheid bezigde men zulk een indrukwekkend maatgedruisch om eene woeste geestdrift op te wekken. — De beste Janitsjarenmuziek had men bij het leger van Napoleon; zij behoort ook thans nog tot het orkest in Italië.