Hottentotten (De) vormen een volk, dat vóór de vestiging der Europeanen aan de Kaap de Goede Hoop de zuidpunt van Afrika bewoonde. Zij noemen zich zelven Anaqua’s of Quaqua’s en onderscheiden zich door ligchaamsvorm en taal van de overige Afrikanen. Men verdeelt hen in 4 stammen, namelijk: de Kolonie-Hottentotten of Quaqua’s, welke in de Kaapkolonie wonen, — de Koranna’s of Kora-aqua’s (Kora-mannen), — de Nama’s of Namaqua’s, — en de Saja’s of Boschjesmannen. Zij zijn zeer leelijk en hebben eene vuil-olijfkleurige huid, een laag voorhoofd, een hoekigen gelaatsvorm, dikke lippen, een platten neus en eene kleine gestalte.
De Kora’s zijn echter krachtiger gebouwd en ook meer ontwikkeld dan de overigen. Hunne taal bestaat uit keelgeluiden en tongbewegingen, — hunne kleeding uit een dierenvel over den rug, een doek om de lendenen en ruwe sandalen aan de voeten. De vrouwen slaan de dierenhuid om tot eene kap, waarin zij de kinderen dragen. Hunne hutten gelijken op bijenkorven en zijn met vellen en matten gedekt, terwijl de haard er zich in het midden bevindt. Een aantal van zulke woningen vormt een kraal. Zij zijn onbekend met den landbouw en voeden zich met het vleesch en de melk der kudden. Schoon alle godsdienst hun vreemd schijnt te wezen, worden zij geroemd als eerlijk, waarheidlievend en goedaardig. Kindermoord en veronachtzaming van ouden en zieken behooren tot hunne gewoonten.
Ook heeft de sterke drank, dien zij van de Nederlanders leerden kennen, een verderfelijken invloed op hen gehad. Volbloed-Hottentotten vindt men thans alleen in het district der Oranje-rivier. Die, welke het gebied der Kaap-kolonie bewoonden, zijn door de ijverige pogingen van den zendeling Philipp den 17den Juiij 1828 met de Blanken gelijk gesteld, na welken tijd zij zich met deze, voorts met de Kaffers en Negers vermengd hebben, zoodat ook hunne taal een zamenstel is van Hottentotsch met Engelsch, Nederlandsch en Kaffersch. Hun aantal is echter klein. Uit de vermenging van Hollanders met Hottentotsche, als ook met Kaffersche en Maleische vrouwen ontstonden de Griqua’s, die in het midden der voorgaande eeuw een afzonderlijken stam vormden en in 1770 naar de overzijde der Oranjerivier verhuisden.
Hier begonnen zij weldra te verwilderen, doch door de, zorg der zendelingen Kicherer en Kramer kozen zij vaste woonplaatsen en begonnen zich op den landbouw toe te leggen. In 1814 vormden zij eene republiek, die door het Britsche gouvernement erkend werd. Niettemin ondervonden zij menigerlei verdrukking, zoodat een gedeelte van hen, meest Christenen, meer noordwaarts trok om er een kleinen Staat te vestigen, waarvan Griqua-stad of Haarwater de hoofdstad is. Deze ligt op 28°50' Z. B. en 24°20' O. L. van Greenwich.