Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hormayr

betekenis & definitie

Hormayr (Joseph, vrijheer von), een Duitsch geschiedschrijver, geboren te Innsbruck den 20sten Januarij 1781, gaf reeds vroeg blijken van een gelukkigen aanleg en gevoelde zich vooral aangetrokken door de geschiedenis, maar wijdde zich naar den wensch zijns vaders aan de regtsgeleerdheid. Reeds op 13-jarigen leeftijd schreef hij eene „Geschichte der Herzoge von Meran”. Nadat hij van 1794 tot 1797 te Innsbruck in de regten gestudeerd had, diende hij een paar jaar bij de Tyroolsche landweer en werd bevorderd tot majoor. In 1801 zag hij zich te Weenen geplaatst bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken, waarna hij in 1803 tot Hofsecretaris en archivaris benoemd werd.

In 1805 vergezelde hij prins Liechtenstein naar het vredescongrès te Presburg, en als een der ijverigste tegenstanders van Napoleon zocht hij in Tyrol alles voor te bereiden voor een opstand. In 1809 werd hij ter beschikking gesteld van aartshertog Johann om den opstand in Tyrol, Vorarlberg en later ook in Salzburg tot rijpheid te brengen. Hormayr had het plan tot bevrijding van Tyrol met zooveel zaakkennis en schranderheid ontworpen, dat hij, met uitzondering van de vesting Kufstein, gelukkig slaagde. Nu aanvaardde hij het bestuur des lands en zorgde tevens voor de verdediging, daarbij gesteund door de trouw zijner dappere landgenooten, totdat de wapenstilstand van Znaïm de ontruiming gebood van Tyrol en Vorarlberg. Na zijn terugkeer in Weenen wijdde hij zich aan geschiedkundige studiën, totdat de staatkundige verwikkelingen in 1813 hem en vele anderen uit Tyrol en Vorarlberg in de gevangenis bragten.

In 1815 echter benoemde de Keizer hem tot historiograaf van het rijk en van het Keizerlijk Huis, waarna hij te Weenen vertoefde, totdat koning Lodewijk van Beijeren hem in 1828 naar München riep. Hier werd hij in eene hooge betrekking geplaatst bij het ministerie van Buitenlandsche Zaken, terwijl zijne bemoeijingen zich uitstrekten tot zaken van leenregt, adeldom, oudheden, archiefwezen, kunst enz. In 1832 werd hij minister-resident van Beijeren te Hannover, en van 1839 tot 1846 bij de Hansesteden te Bremen. Daarna werd hij directeur van het Rijks-archief te München en overleed aldaar den 5den November 1848. Van zijne talrijke geschiedkundige schriften noemen wij: „Kritisch-diplomatische Beiträge zur Geschichte Tirols im Mittelalter (1802— 1803 ; 2de druk 1805)”, — „Geschichte des gefürsteten Grafschaft Tirol (1806—1808, 18 dln)”, — Oesterreichische Plutarch, oder Leben und Bildnisse aller Regenten des österreichischen Kaiserstaats (1807—1820, 20 dln)”, — „Archiv für Geschichte, Statistik, Literatur und Kunst (1810—1828, 18 dln)”, — het gedurende eenigen tijd met Mednyanski uitgegeven „Taschenbuch für die vaterländische Geschichte (1811—1848)”, — „Allgemeine Geschichte der neuesten Zeit, vom Tode Friedrich’s des Groszen bis zum zweiten Pariser Frieden (1817—1819, 3 dln; 2de druk 1831)”, — „Wien, seine Geschichte und Denkwürdigkeiten (1823—1825, 9 dln)”, — „Kleine historische Schriften und Gedächtniszreden (1832)”, — „Lebensbilder aus dem Befreiungskriege (1841—1844 , 3 stukken)”, — „Die goldene Chronik von Hohenschwangen (1842)”, — „Das Land Tirol und der Tirolerkrieg von 1809 (1845, 2 dln)”, — „Geschichte Andreas Hofer’s (1817)”, — en „Das Heer vom Innerösterreich unter den Befehlen des Erzherzogs Johann im Kriege von 1809 (2de druk 1848)”.

< >