Onder dezen naam vermelden wij:
Victor Christian Hjort, een Deensch dichter. Hij werd geboren in 1765 te Gunderslevholm op Seeland, studeerde te Kopenhagen, werd in 1791 predikant op het eiland Amak, in 1796 te Kopenhagen, en in 1811 bisschop te Ribe, waar hij in 1818 overleed. Zijne geestelijke liederen werden bijna allen in het „Gezangboek” voor de openbare godsdienstoefening opgenomen. Later heeft hij nog een drietal bundels met liederen uitgegeven, namelijk voor meisjes in de werkscholen, voor handwerkslieden in de zondagscholen, en voor soldaten.
Peter Hjort, een uitstekend Deensch taalkundige en een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren den 19den Julij 1793 op het eiland Amak bij Kopenhagen, studeerde in de regten en in de godgeleerdheid, maar onderhield tevens vriendschappelijken omgang met Oehlenschlager en Paul Möller en wijdde zich met hen aan de aesthetiek, en met hen en Sibbern aan de wijsbegeerte. In een 2-tal geschriften, in 1815 en 1816 uitgegeven, verdedigde hij met groote scherpzinnigheid de romantische school, en reisde vervolgens gedurende 3 jaar in Italië, Duitschland, België en Frankrijk. Te Rome studeerde hij in de kunstgeschiedenis en in de letterkunde, en te München vertoefde hij 3 winters met Schelling en Baader, welke laatste hem in kennis bragt met Daub en Hegel. Na zijn terugkeer in 1822 werd hij hoogleeraar in de Duitsche taal- en letterkunde aan de académie te Sorö. Van zijne geschriften noemen wij: „Johannes Scotus Erigena (1823)”, — „Läre om Villiens Frihed, forsvaret imod en Mediciners Angreb (1825)”, — „Tydsk Grammatik for Dansktalende (7de druk 1858)”, — „Tydsk Läsebog for Dansktalende (4de druk 1857)”, — „Den Danske Börneven (7de druk 1868)”, — en „Gamle og Nye Psalmer (3de druk 1843)”, — alsmede een reeks van staatkundige geschriften omtrent Sleeswijk-Holstein.