Heraclides, een Grieksch wijsgeer en geschiedschrijver uit Heracléa Pontica en om die reden Ponticus of spottenderwijze Pompicus (de Pronkzieke) genaamd, leefde omstreeks het jaar 328 vóór Chr., hoorde de lessen van Plato, Speusippus en’ Aristóteles, en schreef onderscheidene geschiedkundige werken, waarvan de overblijfselen in de „Historicorum Graecorum fragmenta (1841)” door Miller uitgegeven zijn. Ook hield men hem te voren voor den vervaardiger van 2 geschriften, die door anderen op beteren grond aan zekeren Heraclítus worden toegekend, namelijk van de „Allegoriae Homericae”, in 1782 uitgegeven door Schow, en van „De incredibilibus”, critisch beschouwd in de „Mythographi (1843)” van Westerman.
Ook eenige Grieksche geneeskundigen droegen dien naam, zooals Heraclídes van Tarente (240 vóór Chr.), een uitstekend arts der empirische school. Hij heeft vele nuttelooze geneesmiddelen afgeschaft en zich omtrent de werking der overigen zoeken te vergewissen, terwijl hij voorts de heelkunde, inzonderheid de oogheelkunde, aanmerkelijk bevorderde.