De gewoonte om de handen — welligt eerst tegelijk met de armen — met een afzonderlijk kleedingstuk te bedekken, is zeer oud. Wat echter aanvankelijk tot beveiliging diende, werd later eene zaak van weelde. Handschoenen zijn in de koude gewesten — bij ons vooral in den vorm van vingerlooze wanten — een middel om de handen warm te houden; doch de dunne glacés dienen op het best tot wering der zonnestralen, in het algemeen enkel tot sieraad.
Men heeft handschoenen met vingers en ook zonder vingers, alsmede zoodanige, die de vingertoppen onbedekt laten (à jour). In de middeneeuwen hadden de ridders stalen handschoenen, en het voor de voeten werpen van zulk een handschoen was het teeken eener uitdaging. De handschoenen van onzen tijd worden vervaardigd van katoen, wol, linnen en zijde, en vooral van leder, bepaaldelijk van schapen- en geitenleder. Voor grovere soorten wordt ook wel de huid van herten, reeën en gemzen gebezigd. De fijnste handschoenen komen uit Frankrijk; doch ook in Denemarken, Duitschland en Oostenrijk heeft men vermaarde handschoenenfabrieken. Tot de belangrijkste bewerkingen van het tot handschoenen bestemde leder behoort het verwen daarvan, — voorts het snijden en het naaijen, waartoe men van doelmatige werktuigen gebruik maakt.