Guerrazzi (Francesco Domenico), een verdienstelijk Italiaansch staatsman en schrijver, geboren te Livorno in 1805, studeerde te Pisa in de regten en vestigde zich als advocaat in zijne geboorteplaats, waar hij weldra in het bezit was eener uitgebreide practijk, terwijl hij tevens zijne vrije uren aan de beoefening der fraaije letteren besteedde. Zijn eerste en welligt beste roman „La battaglia di Benevento (1818)” baarde groot opzien. In 1830 nam hij op eene hoogst onvoorzigtige wijze deel aan de volksbewegingen, zoodat hij in den kerker werd geworpen, alwaar hij „L’assedio di Firenze” en „Isabella Orsini” schreef. Die geschriften geven getuigenis van eene levendige verbeelding, van rijkdom van denkbeelden, van gevoel en van meesterschap over de taal, maar tevens van eene bepaalde levensbeschouwing, van een jagen naar effect, en van eenzijdigheid.
In 1838 herkreeg hij zijne vrijheid en nam wederom deel aan de staatkundige aangelegenheden van zijn vaderland. Hij werd lid van het „Jonge Italië”, door Mazzini gesticht, en vervulde er eene hoofdrol. Toen Pius IX den Pauselijken Stoel beklom, nam de invloed van Guerrazzi in Toscane toe. De oproerigheden te Livorno in 1840 werden door velen aan hem toegeschreven. Wederom nam men hem dus in hechtenis en wierp hem in den kerker te Portoferrajo. De loop der zaken opende echter weldra de deuren zijner gevangenis, en met nieuwen moed schreed hij voort op de staatkundige loopbaan. In October van dat jaar was hij reeds voorzitter van het Kabinet en minister van Binnenlandsche Zaken van den groothertog Leopold II. Toen deze in Februarij 1849 de wijk nam naar San Stefano bij Siéna, werd Guerrazzi aanstonds met Montanelli en Mazzini tot lid van het Driemanschap en kort daarna tot dictator benoemd.
Nu nam hij krachtige maatregelen, protesteerde zoowel tegen de afkondiging der Republiek als tegen eene aansluiting van Toscane aan de Romeinsche Republiek van Mazzini, en wilde evenmin iets weten van eene toenadering tot Piémont. Na den slag bij Novara, waarin de Piémontézen het onderspit moesten delven, keerde de Groothertog terug, en nu voerde de regéring een procès tegen Guerrazzi, omdat hij als minister de omwenteling niet krachtig genoeg bestreden had, waarop hij het vermaarde geschrift: „Apologia della vita politica di Francesco Domenico Guerrazzi (1851)” in het licht deed verschijnen. Niettemin werd het vonnis eener eeuwige ballingschap over hem uitgesproken, en hij begaf zich naar Bastia, waar hij „Beatrice Cenci (1854)” schreef. Van zijne overige schriften noemen wij nog: „L’Asino”, — „Paolo Pellicione”, — en „Pasquale Paoli”. De gebeurtenissen van 1859 veroorloofden hem, naar Toscane terug te keeren, maar hij bemoeide zich niet meer met staatkunde, zoodat men hem zelfs bij herhaling vruchteloos afvaardigde naar het Parlement. Hij overleed den 23sten September 1873 en voltooide weinige dagen vóór zijn dood het werk: „Il secolo che muore”.