Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gruner

betekenis & definitie

Gruner. Onder dezen naam vermelden wij:

Christian Gottfried Gruner, een uitstekend Duitsch geneesheer. Hij werd geboren te Sagan den 8sten November 1744, studeerde te Leipzig eerst in de theologie en vervolgens in de geneeskunde, promoveerde te Halle, vestigde zich in zijne geboorteplaats als arts en vertrok in 1773 als hoogleeraar in de plantenkunde naar Jena, waar hij in 1776 tot hofraad en in 1791 tot geheim hofraad en lijfarts van den hertog van Saksen-Coburg benoemd werd. Hij overleed den 4den December 1815. Hij heeft meer dan 50 lijvige werken over verschillende deelen der geneeskunde geschreven. Daarvan noemen wij: „Aphrodisiacus (1789)”,— „Bibliothek der alten Aertze in Uebersetzungen und Auszügen (1780—1782, 2 dln)”,— en „Censura librorum Hippocratis (1772)”.

Wilhelm, Heinrich Ludwig Gruner, een uitmuntend graveur. Hij werd geboren te Dresden den 24sten Februarij 1801, oefende zich eerst onder de leiding van Klinger en vervolgens aan de kunst-académie in het decoratieschilderen en bepaalde zich toen bij de graveerkunst. Nadat hij eerst onder Krüger, daarna te Praag onder Führich gewerkt had, begaf hij zich naar Leipzig, waar eenige boekhandelaars gebruik maakten van zijn talent. Zijn vurige wensch, om Italië te bezoeken, vond eerst bevrediging in het voorjaar van 1825. Op reis derwaarts toefde hij eerst maanden lang te Praag, Nürnberg en Weenen, zoodat hij eerst tegen het einde des jaars Milaan bereikte, waar hij aan de kunst-académie onder Longhi en Anderloni zijne studiën voortzette. Eene gravure naar eene schilderij van Velasquez („Een Spaansche herder”) bezorgde hem den bijval der kunstenaars te Dresden en eene reistoelage voor 2 jaar. In 1828 ging hij door het zuiden van Frankrijk naar Madrid, waar hij gedurende 3 maanden de kunstgewrochten van het Koninklijk Muséum bestudeerde en tevens een aantal stukken teekende met krijt en waterverw. In 1832 keerde hij naar zijn vaderland terug en voltooide er de gravure van het portret van Mengs.

Daarna bezocht hij Engeland en Schotland, en spoedde zich vervolgens weder naar Italië, waar hij te Milaan, te Brescia en te Rome voortreffelijke gravures vervaardigde. In 1841 begaf hij zich nogmaals naar Engeland om teekeningen naar de cartons van Rafaël ter grootte van de originélen op koper te brengen. Nadat hij hier het prachtwerk „Decorations and stuccoes of churches and palaces of Italy (1844, 2de vermeerderde druk 1854, 56 platen)” uitgegeven had, ontving bij den last, om het paviljoen in den tuin van het Buckingham-paleis in den Italiaanschen stijl der 16de eeuw te versieren, terwijl hij deze decoratiën daarna, volgens den wensch der Koningin, in 15 platen in het licht gaf (1846). Voorts verschenen van hem: „I freschi nella capella della villa Magliana (1847, 5 platen)”, — het prachtwerk „Specimens of ornamental art (1850, 80 platen)”, — „The caryatides from the stanza dell’Eliodoro in the Vatican (1852,16 platen)”, — en „Le Scaffale, or Presses in the sacristy of the church of Sta Maria delle Grazie at Milan (1859—1860, 31 platen)”. Ook bewerkte hij onderscheidene enkele platen, die hem grooten roem en den grooten prijs op de Wereldtentoonstelling van 1851 bezorgden, terwijl hij het toezigt had op de uitvoering van den gegraveerden atlas van Layard betrekkelijk Ninivé. Van 1854 tot 1856 had hij het bestuur over de decoratie van den nieuwen vleugel van het Buckingham-paleis, en van 1855 tot 1856 over den aanleg van den tuin en over de inwendige versiering van Osborne. In 1858 werd hij hoogleeraar in de graveerkunst aan de kunst-académie te Dresden. Omstreeks dien tijd verschenen zijne „Basreliëfs an der Vorderseite des Doms zu Orviéto (83 platen)”, terwijl hij later gravures leverde van stukken uit het Grime Gewölbe, alsmede voor het Engelsche Hof decoratiën voor het mausoléum der hertogin van Kent, voor het mausoléum van prins Albert, hetwelk in 1865 gesticht werd, enz.

< >