Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Groenewoud

betekenis & definitie

(Jacob Cornelis Swijghuisen) Groenewoud een verdienstelijk beoefenaar der Oostersche taal- en letterkunde, was de zoon van Jóhannes Jacobus Groenewoud (geboren te Dokkum in 1754 en overleden te Franeker den 14den September 1825), die eene uitgave heeft geleverd van het „Lexicon Hebraicum et Chaldaicum manuale (1810)” van Scheidius, en aanschouwde het levenslicht te Roordahuizum in Friesland op den 30sten November 1784.

Hij studeerde te Utrecht in de theologie, werd predikant te Hoog-Blokland, zag zich in 1813 eershalve bevorderd tot doctor in de letteren en in 1827 benoemd tot hoogleeraar te Franeker, waar hij den 6den November van dat jaar zijne betrekking aanvaardde met eene „Oratio de adhibenda ad docendas litteras orientales popularitate Socratica”. In 1831 vertrok hij als hoogleeraar naar Utrecht, waar hij zijne inwijdingsrede hield „De aetate nostra ad provehenda literarum orientalium studia quam maxime apta”. Hij was er tot in 1855 met den meesten ijver werkzaam, en overleed te Utrecht den 14den Junij 1859, waarna zijne weduwe uit de boekerjj van haren echtgenoot een aanzienlijk gedeelte afstond aan de bibliotheek der Utrechtsche Académie. Hij schreef: „Institutio ad grammaticam Hebraicam (1834)”, — „Institutio ad grammaticam Arabicam (1845)”, — en „Specimina e versione syriaca Peschito selecta (1846)”.

< >