Goeben (August Karl von), een Pruissisch generaal der infanterie, werd geboren den lOden December 1816 te Stade in het voormalig koningrijk Hannover, bezocht 7 jaar lang het gymnasium te Celle en trad in October 1833 in krijgsdienst, waarna hij in het begin van 1835 reeds tot luitenant bevorderd werd. Een jaar later nam hij zijn ontslag, om in Spanje voor de zaak van don Carlos te strijden. Hier zag hij zich weldra geplaatst bij den generalen staf en bij het korps ingenieurs. Gedurende 10 jaar werd hij er 5-maal — en daarbij 2-maal zwaar — gewond, en 2-maal door de Christinos gevangen genomen, maar telkens uitgewisseld.
In 1836 nam hij als 24« luitenant deel aan het gevecht bij Fuenterrabia, — in 1837 als lste luitenant aan de gevechten en veldslagen bij Peralta, Zembrano, Segovia, Navreda, Lerma, Valladolid en Aranda, — in 1838 werd hij als kapitein bij Sotoca zwaar gewond, — in 1839 nam hij deel aan de gevechten bij Chalilla en Carboneras, — en in 1840 werd hij bij Teruél wederom zwaar gewond. Bij het eindigen van den oorlog was hij luitenant-kolonel, en toen voorts don Carlos afzag van het voortzetten van den strijd, keerde hij naar zijn vaderland terug. Te voet en te midden van allerlei ontberingen toog hij door geheel Frankrijk en bereikte in 1840 de ouderlijke woning. Weldra gaf hij zijn werk: „Vier Jahre in Spanien (1841)” in het licht, deed verscheidene reizen, en werd in 1842 geplaatst bij den generalen staf van het Pruissische leger. Weldra was hij kapitein, en werd in 1848 toegevoegd aan het 4de armeekorps te Magdeburg, in 1849 aan de divisie Hanneken, afgezonden tot het beteugelen van den opstand in Westfalen, en vervolgens aan den staf van het tot een inval in Baden bestemde leger. Hier nam hij deel aan de gevechten bij Ludwighafen, Waghausel, Ubstadt, Bruchsal, Durlach, Kuppenheim en Rastart, werd in 1850 majoor bij den generalen staf en geplaatst bij den staf van den Prins van Pruissen, dien hij in 1851 in de Rijnprovincie en Westfalen vergezelde. In 1858 werd hij luitenant-kolonel en in hetzelfde jaar chef van den generalen staf, en in 1860 met andere Pruissische officieren naar het Spaansche leger gezonden, dat onder O'Donnell tot eene expeditie naar Marocco was uitgerust. Hier streed hij naast vele voormalige tegenstanders bij Samsa en Oead-Ras.
Omtrent dien veldtogt schreef hij: „Reise und Lagerbriefe aus Spanien und vom spanischen Heere in Marokko (1863, 2 dln)”. Weldra werd hij tot generaal-majoor en in 1863 tot bevelhebber van de 26ste brigade infanterie bevorderd en verwierf in 1864 in den veldtogt tegen Denenmarken een aantal ridderorden. In laatstgenoemd jaar werd hij bevelhebber der 10de divisie in Posen, en in 1865 bevelhebber der 13de divisie in Munster en luitenant-generaal. Aan het hoofd van laatstgemelde divisie nam hij in 1866, aanvankelijk in Hannover, deel aan eene reeks van gevechten, en hij leverde daarover uitmuntende opstellen in de „Militarzeitung”. Bij het uitbarsten van den Duitsch-Franschen oorlog werd hij benoemd tot generaal en chef van het 8ste arméekorps, behoorde alzoo tot de eerste armee onder Steinmetz en had aanstonds, bij Saarbrücken (6 Augustus 1870) gelegenheid om nieuwe lauweren te behalen, daar hij de bedreigde 14de divisie ter hulp snelde, den storm tegen de hoogten van Spicheren regelde en dien met groote kracht wist te volbrengen, totdat hij bij de komst van oudere generaals het opperbevel in hunne handen neêrlegde. Hij streed voorts bij Metz en trok, na de capitulatie dezer vesting, met het 8ste korps, onder het opperbevel van Manteuffel, naar het noorden van Frankrijk.
Bij Amiens werden den 27sten November en 23sten December de Fransche troepen, die onder het bevel van Faidherbe tot ontzet van Parijs aanrukten, teruggeslagen door 3 Duitsche divisiën, van welke 2 door Goeben werden aangevoerd. In Januarij 1871 zag hij zich belast met het opperbevel over het eerste arméekorps en reeds den 19den van die maand bragt hij aan het Fransche leger onder Faidherbe bij St. Quentin eene volkomene nederlaag toe. Bij het eindigen van den oorlog werd hij met het grootkruis van het Ijzeren Kruis en met vele andere ridderorden versierd, — voorts tot chef van een infanterie-regement bevorderd en met het eereburgerschap van Minden begiftigd. Hij is aan het hoofd geplaatst van het 8ste Duitsche arméekorps en te Coblenz gevestigd.