Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Frohschammer

betekenis & definitie

Frohschammer (Jacob), een Duitsch wijsgeer, geboren den 6den Januarij 1821 te Illkofen bij Regensburg, bezocht het gymnasium in laatstgenoemde stad, studeerde te München in de godgeleerdheid en wijsbegeerte, ontving in 1847 de priesterwijding, was eenigen tijd in het bisdom Regensburg als geestelijke werkzaam, en keerde in 1848 op zijn dringend verzoek terug naar de académie te München. Hier legde hij zich toe op de wijsbegeerte en vestigde er zich in 1850 als privaatdocent, waarna hij er in 1854 tot buitengewoon en in 1855 tot gewoon hoogleeraar benoemd werd. Hij legde toen zijne betrekking als universiteits-prediker neder, welke hij sedert 1851 had bekleed. Tot zijne geschriften belmoren: „Beiträge zur Kirchengeschichte (1850)”, — ,,Der Ursprung der menschlichen Seelen.

Rechtiertiging des Generationismus (1854)”, — en „Menschenseele und Physiologie (1855)”. Eerstgemeld werk werd te Rome op den index geplaatst, doch den eisch, om zich tot onderwerping aan Rome te verbinden, wees hij van de hand. In zijne „Einleitung in die Philosophie und Grundrisz der Metaphysik (1858)” stelde hij de verschillende standpunten en methoden der wijsbegeerte in het licht en handhaafde zijne eigene opvatting. Op beslissenden toon verdedigde hij de zelfstandigheid der wijsbegeerte tegenover het gevoelen van hen, die haar als de dienstmaagd der godgeleerdheid beschouwen'. Voorts schreef hij: Ueber die Aufgabe der Naturphilosophie und ihre Verhältnisz zur Naturwissenschaft (1861)", — „Ueber die Freiheit der Wissenschaft (1861)”, — en onderscheidene opstellen in het tijdschrift „Athenäum" ter bestrijding van zijne tegenstanders. Nogmaals, maar te vergeefs, werd hij tot gehoorzaamheid aan Rome vermaand en eindelijk in 1863 door den aartsbisschop in het uitoefenen van elke geestelijke bediening geschorst, terwijl men aan de studenten in de godgeleerdheid verbood, om zijne lessen bij te wonen. In den „Syllabus” van 8 December 1864 zien eenige stellingen bepaald op de wijsbegeerte van Frohschammer. Later gaf hij in het licht: „ Das Christenthum und die moderne Naturwissenschaft (1868)”, — en „Beleuchtung der päpstlichen Encyclica (1870)”.

< >