Flageolet is eene kleine fluit á bec, dat is, met een voorroertje of mondstukje, — het kleinste fluit-instrument, dat er bestaat en gewoonlijk uit ivoor vervaardigd.
Reeds in 1580 moet het zijn uitgevonden, maar in 1802 werd het aanmerkelijk verbeterd door den instrumentmaker William Bainbridge te Londen. Ook noemt men aldus eene manuaal- of labiaalstem op het orgel, die door eene kleine uit fijn Engelsch tin vervaardigde pijp — vogelpijp geheeten — den flageolettoon nabootst. Flageolettoon noemt men ook een toon van een bijzonder karakter, in kleur en klank zeer van den gewonen toon verschillend, die op de strijkinstrumenten, als de viool, de violoncel en zelfs op de contrabas, kan worden voortgebragt door eene bijzondere wijze van strijken en knijpen van de snaren, waarbij deze zich door onderscheidene buigingen en afwijkingen in deelen gaan verdeelen. De groote meesters op de strijkinstrumenten hebben in den laatsten tijd wel werk gemaakt van het flageolettoonenspel, vooral Paganini op de viool. Bij een overmatig gebruik er van gaat het schoone effect, dat er mede behaald kan worden, geheel verloren.