Eckermann (Johann Peter), bekend door zijne betrekking tot Göthe, werd geboren in 1792 te Winsen in Hannover. Hij nam in den winter van 1813 op 1814 deel aan den krijgstogt tegen de Franschen en ontving in 1815 eene aanstelling bij de krijgskanselarij te Hannover. Hoewel hij reeds 25 jaar oud was, bezocht hij het gymnasium aldaar en ging, nadat hij in 1821 een bundel gedichten in het licht gegeven had, naar Göttingen, waar hij zich aan de studie der letteren wijdde. In het najaar van 1822 begaf hij zich weder naar Hannover en zond het handschrift zijner „Beiträge zur Poesie (1823)” naar Göthe, wien hij in 1823 te Weimar bezocht.
Laatstgenoemde hield Eckermann als zijn secretaris bij zich, waarna deze in 1827 eershalve door den senaat der hoogeschool te Jena tot doctor benoemd werd en jaren aaneen den GrootHertog onderwijs gaf in de Duitsche en Engelsche talen. Tn 1830 deed hij met den zoon van Göthe eene reis naar Italië, en zag zich vervolgens benoemd tot hofraad en bibliothecaris der Aartshertogin. Hij overleed te Weimar den 3den December 1854. Eckermann heeft zich vooral bekend gemaakt door de uitgave van zijne „Gespräche mit Göthe (1836, dl 1 en 2, 1848, dl 3)”, welke in nagenoeg alle Europésche talen zijn overgezet. Ook bezorgde hij met Riemer eene uitgave der werken van Göthe in 2 deelen (1837), en eene volledige uitgave der werken van dien dichter en prozaschrijver in 40 deelen (1839—1840).