Een Duitsch geschied- en oudheidkundige, werd geboren te Darmstadt den 11der Junij 1786. Hij studeerde te Halle en te Helmstadt in de godgeleerdheid, zag zich geplaatst als leeraar aan het Paedagogium te Halle, vestigde er zich als privaat-docent, en werd in 1817 hoogleeraar in de wijsbegeerte en in 1821 in de geschiedenis te Königsberg, waar hij den 29sten Julij 1861 overleed.
Hij schreef: „Ideen zur Geschichte des Verfalls der griechischen Staaten (1811, nieuwe uitgave 1820)”, —„Historischantiquarische Untersuchungen über Aegypten und die Inschrift von Rosette (1823)”, — „Geschichte Roms in seinem Uebergange von der republikanischen zu der monarchischen Verfassung (1834—1844, 6 dln)”, —„Grundrisz der Kulturgeschichte (1847)”, — „Bonifacius VIII (1852, 2 dln)”, — en „Die Arbeiter und Kommunisten in Griechenland und Rom (1860)”.
