Dahlmann (Friedrich Christoph), een uitstekend Duitsch geschiedschrijver, geboren den 13den Mei 1785 te Wismar, studeerde te Kopenhagen en te Halle, en begaf zich in 1809 naar Dresden, waar hij voorlezingen hield en het vriendschappelijk verkeer genoot van Kleist en andere merkwaardige mannen. Nadat hij in 1810 te Wittenberg den doctors-rang in de wijsbegeerte verworven had, vestigde hij zich als privaat-docent te Kopenhagen en hield er voorlezingen over Aristóphanes. Voorts legde hij zich met ijver toe op de beoefening der geschiedenis en werd in 1812 als buitengewoon hoogleeraar in dat vak beroepen te Kiel. In 1815 werd hij secretaris van gedeputeerden der Holsteinsche praelaten en ridderschap en zag zich weldra gewikkeld in den strijd over de constitutie, waardoor hij opgewekt werd, om nog meer in de diepte van de geschiedenis en van het positieve staatsregt af te dalen.
Als vruchten van zijn arbeid verschenen: „Forschungen auf dem Gebiete der deutschen Geschichte (1822— 1823, 2 dln)” — en de „Chronik von Dithmarsen (1827, 2 dln)” van Neocorus. In 1829 werd hij hoogleeraar in de staatswetenschappen te Göttingen, en weldra verscheen zijn uitstekende „Quellenkunde der Deutschen Geschichte (1830)” in het licht. Voorts ijverde hij zoowel tegen de reactie als tegen de revolutie, en hij werkte mede tot vaststelling der Grondwet van 1833. Hij genoot de algemeene achting, en regtvaardigde zijne handelwijze in zijn „Politik auf den Grund und das Masz der gegebenen Zustände zurückgoführt (1835, 3de uitgave 1847)”. Toen koning Ernst August in 1837 willekeurig de grondwet ophief, leverde Dahlmann daartegen protest in, en hij moest zonder vorm van procés met een zestal ambtgenooten Hannover verlaten. Gastvrij werd hij te Leipzig ontvangen, en hij ging later naar Jena, waar hij zijne „Geschichte Dänemarks (1830—1843, 3 dln)” — een historisch meesterstuk — voltooide. In 1842 vertrok hij als gewoon hoogleeraar in de geschiedenis naar Bonn en hield er voorlezingen over staatkunde en vervolgens over de Engelsche en Fransche omwenteling, waarna zijne „Geschichte der Englischen Revolution (1844, 6de uitgave 1853)” en zijne „Geschichte der Französisehen Revolution (1845, uitgave 1853)” in het licht verschenen. Hij nam deel aan de Germanisten-vergadering te Frankfort aan de Main (1846) en te Lübeck (1847), en de omwenteling van 1848 riep hem op het staatkundig tooneel.
Hij werd afgevaardigde voor Pruissen naar den Bondsdag en daarna lid van de Nationale Vergadering en aldaar een van de leiders der constitutionéle partij, welke voor een Duitschen Bond met een erfelijk Pruissisch Keizerschap ijverde. Grooten invloed had hij er op de behandeling van alle aangelegenheden. De wapenstiltand van Malmö bragt hem eindelijk in strijd met zijne staatkundige vrienden, en toen het Rijksministérie aftrad, kon Dahlmann niet slagen in den hem opgedragen last, om een nieuw bewind zamen te stellen. Nadat de Rijks-grondwet door Pillissen was afgekeurd, werd het Parlement te Frankfort ontbonden. Toch woonde Dahlmann in Juni) 1849 te Gotha de vergaderingen zijner partij met belangstelling bij. Zijne vermaning tot toegevendheid jegens de Pruissische staatkunde werd er evenwel in den wind geslagen. Zijne verdere politieke werkzaamheid bepaalde zich hoofdzakelijk tot het lidmaatschap van het Huis der Heeren, doch hij verliet eerlang de staatkundige loopbaan, om zich aan het aeadémiseh onderwijs te wijden, en overleed den 5den December 1860.