Onder dezen naam vermelden wij: Georg Czerny, wegens zijne bruine gelaatskleur ook Karadjordje of Zwarte Georg genoemd, den dapperen bevrijder en eersten vorst van Serbië. Hij werd geboren den 21sten December 1766 te Visjevac in Serbië en was een zoon van behoeftige ouders. Ten einde zich aan de verdrukking van den Turkschen grondeigenaar te onttrekken, verhuisde het geheele gezin naar Topola, waar Georg als zwijnenhoeder en vervolgens als veehandelaar door bloedige avonturen de Turken met schrik en zijne stamgenooten met hoop vervulde.
Om aan de wraakzucht der Turken te ontsnappen, begaf hij zich met zijne huisgenooten naar Oostenrijk, en in den Oostenrijksch-Turkschen oorlog verrigtte hij aan het hoofd van een vrijcorps dappere daden. Na den vrede van Sistowa (1791) keerde hij terug naar Topola en verdedigde er den Pasja tegen de aanvallen van Turksche vrijbuiters.
Toen deze zich evenwel in het land vestigden, zorgde Czerny, dat daartegen eene petitie aan den Sultan opgezonden werd, doch nu bragten die indringers 95 Serbische burgemeesters om het leven.
Dit leidde tot een vrijheidsoorlog op leven en dood. Nadat Czerny in den nacht van den 12den Februarij 1804 in eene vergadering van 400 volksafgevaardigden tot opperhoofd gekozen was, riep hij al de stamhoofden te wapen en zuiverde het geheele land, met uitzondering van het sterk bevestigde Belgrado, van Turksche horden.
Hij wilde in het belang des vaderlands zijn gezag als vorst en dictator behouden, doch de stamhoofden, bevreesd voor het verlies van hun invloed, plaatsten in 1805 een Senaat van 12 leden aan zijne zijde.
Weder deden de Turken een inval, en toen de Serbische benden onder het bewind van den Senaat geslagen waren, werd Czerny door zijne zegepraal bij Misjarsko-Polje en door de verovering van Belgrado nogmaals de redder des lands.
Toch maakten de aristocraten het zoo erg, dat Czerny zich genoodzaakt zag, hunne vergadering uiteen te drijven, waarna zij Serbië onder de beschermheerschappij van Rusland stelden, zoodat de Czaar een Griek, Rodojinikos genaamd, als gevolmagtigde naar Belgrado zond, het voortzetten van den oorlog verbood, en zelfs de helft zijner beschermheerschappij aan Turkije afstond.
Hierop steunend, vielen in 1809 twee Turksche legers in Serbië; het ééne versloeg de krijgsmagt van den Senaat, zoodat deze de wijk moest nemen naar Rusland, en aan het andere werd door den dapperen Czerny nederlaag op nederlaag toegebragt.
Later echter viel hem het eerstvermelde Turksche corps in den rug, zoodat hij hulp bij Rusland moest zoeken; hij verkreeg die, versloeg de Turken en werd ten derden male de redder des lands.
Nu deed hij zich in 1811 op eene volksvergadering tot opperbevelhebber der krijgsmagt benoemen, terwijl de Senaat met het bestuur der burgerlijke aangelegenheden werd belast. Toen de oligarchen, hierover verstoord, onder aanvoering van Milosj Obrenowitsj (zie aldaar) in verzet kwamen, verstrooide hij de opstandelingen onder de muren van Belgrado. Czerny betoonde zich niet alleen edelmoedig jegens de oproermakers, maar was ook onverstandig genoeg te gedoogen, dat de meerderheid in den Senaat tot zijne tegenstanders behoorde.
Nu vertoefde hij op zijn landgoed te Topola als erkend vorst van Serbië en bewaarde in den oorlog tusschen de Turken en de Russen eene stipte onzijdigheid. De inval van Napoleon in Rusland bewoog echter den Czaar tot den vrede met Turkije, en hieraan werd Serbië opgeofferd. In het begin van 1813 trokken er de Turken weder over de grenzen. Czerny rukte hen met 3 afdeelingen te gemoet, doch voordat de strijd een aanvang nam, beval de Senaat, dat het leger ontbonden moest worden, omdat de Turken met toestemming van den Czaar in het land verschenen, terwijl de Russische consul tevens verklaarde, dat Rusland van plan was om elk verzet tegen zijn bondgenoot met de wapens te onderdrukken.
Czerny zag zich alzoo gedwongen, om zich naar Oostenrijk te begeven, alwaar hem Chotim in Bessarabië als verblijfplaats werd aangewezen.
De Turken teisterden nu Serbië op eene bloedige wijze, totdat Milosj Obrenowitsj door den opstand van 1815 er in slaagde, het land te redden en zich van de opperheerschappij meester te maken.
Czerny keerde in Julij 1817 derwaarts terug met het plan, om eene groote omwenteling in de gezamenlijke Hellenisch-Slawische landen tot stand te brengen, doch Milosj zorgde, dat die mededinger naar de hoogste waardigheid weldra om het leven werd gebragt.
— Toen Milosj door eene revolutie in 1842 viel, verkreeg Alexander, de tweede zoon van Czerny, de vorstelijke waardigheid, doch hij verloor die in 1858. Zie onder Serbië.
Karl Czerny, een verdienstelijk Duitsch componist en klavierspeler. Hij werd geboren te Weenen den 21sten Februarij 1791 en ontving het eerste muziek-onderwijs van zijn vader, terwijl hij zelf zich oefende in het componéren. Op 9-jarigen leeftijd liet hij zich bereids in het openbaar hooren, en toen hij 14 jaar oud was, gaf hij reeds les, terwijl hij weldra als de beste muziek-onderwijzer der geheele stad werd beschouwd.
Hij gaf gedurende zijn leven omstreeks 900 compositiën in het licht, terwijl hij er 400 in handschrift naliet. Daarenboven leverde hij eenige geschriften over de theorie der muziek, zooals eene vertaling van het „Traité de composition” van Reicha, eene groote „Klavierschule”, een „Umrisz der Musikgeschichte”, enz.
Men moet zich over zulk eene werkzaamheid te meer verwonderen, omdat hij een groot deel van zijn tijd aan het onderwijs moest besteden. Zijne compositiën zijn in den regel gemakkelijk , bevallig en sierlijk, en van zijne werken ten behoeve van het onderwijs hebben sommige, zooals „Die Schule der Geläufigkeit”, „Die Kunst der Fingerfertigkeit” en „Die täglichen Studien” eene blijvende waarde. Hij overleed te Weenen den 15den Julij 1857.