Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Cremer

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Bernard Sehastiaan Cremer, een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde. Hij werd geboren te Zutphen den 23®ten April 1683, studeerde te Franeker en te Utrecht, werd eerst predikant te Stavoren, daarna te Asperen, en zag zich in 1717 benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Harderwijk. Hij wijdde zich met onvermoeiden ijver aan de studie, was algemeen geacht, bekleedde er tot 7-maal toe het rectoraat, en overleed den 14den September 1750. Met geestdrift nam hij deel aan de godgeleerde twisten van zijn tijd. Tot zijne geschriften behooren: „De Simsone etHercule duae dissertationes (1718)”, — „Summa Theologiae supranaturalis (1728)”, — „Theologia naturalis (1729)”, •— „Evangelische geloofsketen der waerheid (1740)”, — „Poecile Antiquitatum (1740, 2 dln)”, — „Oedipus Evangelicus etc. (1745)”, — „De grondbeginselen der denkbeeldige godgeleerdheid (2 dln)”, — „De schole der Jeugt (1746, en later bij herhaling)”, benevens een groot aantal andere.

Frans Lodewijk Cremer, een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Asperen den 22sten Mei 1715, studeerde te Harderwijk in de godgeleerdheid, was achtereenvolgens werkzaam als predikant te Rossum, te Hattem en te Maastricht, en zag zich in 1769 benoemd tot opvolger zijns vaders aan de hoogeschool te Harderwijk, welke hij 17 jaar later met die van Groningen verwisselde, alwaar hij den 20*ten Juny 1776 overleed. Hij schreef, behalve eenige oratie’s een 5-tal werken over Israëlietische oudheid- en letterkunde, waarvan wij noemen: „De sublimitate stili prophetici, non tam ex gustu poeseos, maxime Orientalium, quam ipsis rebus dijudicanda (1768)”.

Jacob Johamnes Cremer, een uitstekend Nederlandsch novellist, geboren te Arnhem, den lsten September 1827. Hij ontving eene zorgvuldige opvoeding en wijdde zich aanvankelijk aan de schilderkunst onder de leiding van den landschapschilder Eendricks te Oosterbeek. Tevens leverde hij kleine proza-schetsen van het Geldersche landleven, en de grootebijval, waarmede zij werden ontvangen, bragt hem tot het besluit, om daaraan in het vervolg zijne krachten te besteden. De door hem uitgegevene „Betuwsche Novellen (Daniël Seis, Reisgezelschap, Wouter Linge, Het Paauwenveerken, Bella Roels, Bruur Joapik, enz.)” zijn keurige tafereeltjes, waarin men den schilder herkent, die een open oog heeft voor de eigenaardigheid van landschappen, zeden en gewoonten. Meer uitgebreide romans schiep hjj in „Anna Roose”, — „Doctor Helmonden zijn vrouw”, — en „Hanna, de Freule (1873)”.

De voorlaatste is aanvankelijk als feuilleton in het dagblad „Het Vaderland” verschenen. Minder gunstig oordeelde het publiek over zjjn tooneel-arbeid, waartoe „Boer en Edelman” en „Emma Berthold” behooren. Van zijne werken zijn onderscheidene in het Duitsch en Fransch vertaald. De schilder-novdlist woont te ’s Hage en bezoekt, daartoe uitgenoodigd, nu en dan de voornaamste plaatsen des rijks, om er zijne keurige stukjes voor te dragen; hjj doet dit op eene meesterlijke wjjze, met eene ongemeene levendigheid, zoodat hjj zjjne hoorders boeit, wegsleept en tot de meest verschillende gewaarwordingen weet te stemmen.

< >