Condorcet (Marie Jean Antoine Nicolas Caritat, markies de), een uitstekend Fransch geleerde, werd geboren den 17den September 1743 te Ribemont bij St. Quentin. Zijn „Essai sur le calcul intégral”, ingeleverd bij de Fransche Académie van Wetenschappen, gevolgd door zijn „Mémoire sur le problème des trois corps” en door zijne „Essais d'analyse”, bezorgde hem in 1769 een zetel in dat ligchaam van geleerden, terwijl zijne „Eloges des académiciens morts avant 1699” oorzaak waren, dat hij in 1777 tot secretaris der Académie benoemd werd. Door zijne theorie der cometen verwierf hij den uitgeloofden eereprijs te Berlijn, en de „Memoires” van onderscheidene geleerde genootschappen verrijkte hij met zijne bijdragen. Hij nam deel aan de bewerking der „Encyclopédie”, bemoeide zich met de quaestie der Amerikaansche vrijheid en met die der Negerslaven, en zijne staatkundige denkwijze strookte met die der opkomende omwenteling.
Grooten invloed verwierf hij door zijne „Feuille Villageoise”; na de vlugt des Konings stelde hij de vorstelijke waardigheid voor als eene anti-sociale inrigting, en toen de stad Parijs hem afvaardigde naar de Wetgevende Vergadering, werd hij er eerst secretaris en daarna voorzitter. Hij was er steller der proclamatie aan alle Franschen en aan geheel Europa over de afschaffing der Koninklijke waardigheid. Als afgevaardigde van het departement Aisne stemde hij in de Nationale Conventie meestal met de Girondijnen, en de val van deze partij (31 Mei 1793) verhinderde de invoering van eene door hem ontworpene constitutie. Als medepligtige van Brissot werd hij in staat van beschuldiging gesteld, en toen hij zich schuil hield, verklaarde men hem buiten de wet. Eene edele vrouw, madame Verney, verschafte hem gedurende 8 maanden eene wijkplaats, en in dien tijd ontwierp hij zijn „Esquisse d’un tableau historique des progrès de l’esprit humain”. Eindelijk vernam hij uit de dagbladen, dat ook zij, die veroordeelden in huis hadden verborgen gehouden, met den dood bedreigd werden, en nu waren zelfs de dringendste beden der edelmoedige vrouw niet in staat, om hem te weêrhouden. Vermomd verliet hij Parijs, dwaalde eenigen tijd rond, begaf zich, door gebrek geprikkeld, naar eene herberg te Clamar bij Bourg-la-Reine, en werd er door een lid der revolutionaire regtbank aangehouden en in den kerker geworpen, waar hij den volgenden morgen (28 Maart 1794) dood op den grond lag. Zijne verzamelde werken zijn door Garat en Cabanis (1804, 21 dln) en later door Condorcet O' Connor en Arago (1847—1849, 12 dln) uitgegeven.