Celtis L., een plantengeslacht uit de familie der katjesdragenden (Amentaceën), onderscheidt zich door tweeslachtige, of door éénslachtige maar éénhuizige bloemen met een 5bladig bloemdek en 5 meeldraden. Het omvat boomen, die in het zuiden van Europa, het noorden van Afrika en Oost-Indië groeijen.
De meest bekende soort is C. australis L., die 12 tot 16 Ned. el hoog wordt en langwerpige, lancetvormige, ongelijke, scherp-getande, van onderen viltige bladeren, groenachtigwitte bloemen op dunne stelen, en gele, daarna roode en eindelijk zwarte vruchten draagt; zij groeit langs de kust der Middellandsche Zee, alsmede in Istrië en Tyrol. De vruchten smaken zoet, leveren een goed borstmiddel en dienen in Afrika zelfs tot bereiding van wijn. Het hout is donker van kleur, taai en hard en zeer geschikt voor blaas-instrumenten en vele andere voorwerpen. In het zuiden van Frankrjjk dient het tot vervaardiging van hooivorken, zweepen enz., en men maakt er mesheften van den wortel. Het zaad bevat eene vette olie, die op amandel-olie gelijkt, en het afkooksel van jonge takken werd weleer aangewend tegen buikloop.
Deze boom is thans een sieraad der tuinen in Midden-Europa en wil er op een droogen grond zeer goed in de open lucht groeijen. In Noord-Amerika is C. occidentalis L. algemeen verspreid, en ook van dezen boom worden de eenigzins zamentrekkende vruchten als geneesmiddel bij buikloop voorgeschreven. Men meent, dat de wortels en bladeren van C. orientalis L. een specifiek middel tegen epilepsie opleveren.