Celtibériërs is de naam van een der magtigste volken in het oude Spanje. Het ontstond uit eene vermenging van de oorspronkelijke bewoners, Ibériërs geheeten, met de derwaarts getrokken Celten. Zij waren in onderscheidene stammen verdeeld en bewoonden de zuidwestelijke helft van het hedendaagsche Aragon of de provinciën Cuença, Soria en een aanmerkelijk gedeelte van Burgos. Hun land bezat weinig ommuurde steden, maar des te meer vlekken en kasteelen.
Als belangrijke steden vinden wij echter Termes (Termantia, Termeses) en Numantia genoemd. Tot de rivieren behoorden er de Ibérus (Ebro), de noordoostelijke grens vormend, de Tagus (Tajo, Taag), de Anas (Guadiana), de Durius (Duéro) en de Baetis. Het land was zeer bergachtig en onvruchtbaar, doch men had er een uitmuntend ras van paarden. Het volk, uit twee dappere stammen gesproten, was zeer krijgshaftig en onderscheidde zich ook door taal en zeden van de naburige Ibériërs.
Vooral de Numantijnen verwierven grooten roem op het slagveld, zoowel door hunne geoefende ruiters als door hun voortreffelijk voetvolk. Hunne kleeding bestond uit een zwarten mantel van op geitenhaar gelijkende wol, voorts droegen zij veelal Celtische schilden, vilten beenstukken en koperen helmen met roode pluimen. Tot den aanval gebruikten zij tweesnijdende zwaarden en scherpe dolken.
Hunne wigvormige benden verbraken vaak genoeg de Romeinsche gelederen, en nadat zij als ruiters zoover waren doorgedrongen, stegen zij af, om als voetvolk te strijden. Jegens vreemdelingen gedroegen zij zich wreed, maar jegens vrienden hoogst welwillend en gastvrij. Hun voornaamste voedsel was vleesch en daarbij dronken zij eene soort van mede, uit honig en druivensap bereid, hoewel er ook wijn werd ingevoerd. Volgens Strabo huldigden zij eene godheid, die geen naam droeg, en dansten zij bij volle maan des nachts met alle huisgenooten vóór hunne deur.
De Celtibériërs hebben aan de Romeinen veel te doen gegeven. Ofschoon laatstgenoemden na den tweeden Punischen oorlog de meeste Spaansche kustgewesten in bezit hielden en zelfs tegen het einde van dien oorlog 30000 man Celtibériërs in soldij genomen hadden, bleven toch de overige Celtibériërs hunne hevigste vijanden en deden gedurig invallen in de Romeinsche bezittingen. Cato de oudere tastte hen echter krachtig aan, sloot vrede met hen en vernielde binnen weinige dagen door middel van list de muren van verscheidene steden. Daarna werden zij door Sempronius Gracchus geslagen en aan de Romeinen onderworpen. Nobilius echter, Marcellus en Lucullus streden te vergeefs tegen eenige Celtibérische stammen, en de Numantijnen bragten aan de Romeinen bij herhaling de nederlaag toe, ja, zelfs de val van Numantia kon de fiere vrijheidsmin der Celtibériërs niet beteugelen.
Onder Sertorius vernieuwden zij den oorlog, en eerst nadat deze zich onderworpen had aan Pompéjus, was hun volksbestaan vernietigd. De Romeinsche taal en kleeding kwamen er in gebruik, de roofgierige horden werden in landbouwers herschapen en het land was in een Romeinsch wingewest veranderd.