Carleton (William), een uitstekend lersch novellist, werd geboren in 1798 te Prillisk in het graafschap Tyrone. Hij was de zoon van een landbouwer en had in zijne jeugd te strijden met gebrek en ellende. Hij ontving eenig onderwijs op de volksschool en werd vervolgens door een verren bloedverwant geplaatst op een door dezen te Glaszlough geopend instituut. Eene bedevaart naar Lough-Derg, het zoogenaamde vagevuur van den heiligen Patrick, gaf aanleiding tot zijne eerste letterkundige opstellen.
Hij begaf zich naar Dublin, en zijne „Traits and stories of the Irish peasantry (1830)” vonden er ongemeenen bijval. Een tweede bundel beviel niet minder. In zijn roman „Fardorougha the miser (1839)” overdrijft hij den humor, doch het karakter van den gierigaard is daarin met krachtige trekken geteekend. Later gaf hij een aantal verhalen uit, van welke de schets „The misfortunes of Barney Branagan” algemeen werd toegejuicht.
Het verhaal „Valentine M’ Clutchy (1845, 3 dln)” heeft eene half staatkundige , half godsdienstige strekking en moest vooral dienen tot verdediging der geestelijkheid. Ook „Rody the rover (1846)”, — „The black prophet, a tale of Irish famine (1847)”, — „Tithe Procter (1849)” — „Red Hall (1852, 3 dln)”, — „Willie Reilly (1855, 3 dln)”, en „The evil eye (1860)” zijn partijschriften, waarin zich het schitterend talent van den schrijver openbaart.
Deze Iersche novellist bij uitnemendheid begaf zich eenigen tijd naar Amerika, doch keerde weldra naar Ierland terug, waar hij zich in de nabijheid van Dublin vestigde. Hij schreef nog „The double prophecy or trials of the hearth (1862, 2 dln)”, — „Redmond, count O’ Hanlon, an historical tale (1862)”, — „The fair of Emyvale and the master and scholar tales (1870)”, verkreeg op aanvrage van lord Palmerston eene jaarlijksche toelage van 200 pond sterling wegens zijne verdienstelijke geschriften, en overleed den 30sten Januarij 1869.