Capece-Latro (Giuseppe), geboren te Napels omstreeks het jaar 1745, werd reeds op jeugdigen leeftijd aartsbisschop van Tarente en primaat des rijks.
Hij bestreed, behalve andere aanmatigingen van het Pauselijk gezag, het opleggen van belastingen door dien kerkvorst in het koningrijk Napels, alsmede den ongehuwden staat der priesters, — maakte bij het uitbarsten der revolutie van 1797 de Koningin opmerkzaam op de gebreken van het staatsbestuur, — nam op aandringen van het volk deel aan het bewind, doch moest na de restauratie daarvoor in den kerker boeten
Eigenlijk wilde men hem op het schavot brengen, doch dit werd verhinderd door de sympathie, waarmede zich geheel Napels voor hem in de bres stelde. De vrijheid, die hem als genade werd aangeboden, wees hij van de hand, en hij noodzaakte den Koning, om zich, wegens zijne in hechtenisneming bij hem te verontschuldigen.
Tijdens de regéring van koning Joseph en van Joachim Murat was hij minister van Binnenlandsche Zaken, en al het goede, dat in die dagen aan Napels ten deel viel, is zijn oorsprong verschuldigd aan de vaderlandsliefde van Capece-Latro. Na den dood van Murat werd hij van zijn aartsbisdom ontzet, waarna hij een ambteloos leven leidde en zijne woning tot eene vergaderplaats van geleerde mannen verhief. Hij overleed echter kort daarna. Hij heeft een „Elogio di Federigo II Re di Prussia,” — naar het Fransch van Guibert — in het licht gegeven.