Candelaber, van het Latjjnsche candelabrum (kaarsdrager), waarvan ons kandelaar desgelijks afkomstig is, was bij de Ouden de naam van een toestel, waarop kaarsen werden geplaatst. Aanvankelijk vervaardigde men dien van hout, riet of potklei, later onder den invloed der plastische kunst van metaal (vooral brons), marmer of albast. De candelaber, in den tempel of in het huis van een particulier prijkende, bestond dan uit een voetstuk (basis), doorgaans met leeuwenklaauwen versierd, eene schacht of steel (kaulos), die gemeenlijk gecanneleerd was, en een bovenstuk (kalathos) van schotelvormige gedaante. Dikwijls verhief zich op het bovenstuk eene figuur als schoteldrager.
In den tijd der Romeinsche Keizers vervaardigde men candelabers van edele metalen; zij waren als artikelen van weelde in de meest-verschillende en sierlijkste vormen voorhanden. Men heeft fraaije antieke marmeren candelabers in het Britsch Muséum, te Napels, Rome en Florence. Beroemd waren vooral de Tyrrheensche, die van Tarente en van Aegina, en men heeft uitmuntend bewerkte, met zilver ingelegde candelabers te Herculanum opgedolven. Eene soort van candelabers vormden de lampadaria of candelabers met armen, waaraan lampen werden opgehangen. Reeds in ouden tijd deed men kolossale bouwgewrochten in den vorm van candelabers verrijzen, zooals den vuurtoren aan den mond der haven te Alexandria. In den jongsten tijd heeft men vooral den antieken candelabervorm gegeven aan de palen der gas-lantarens, terwijl in 1811 te Altenberga in Thüringen ter eere van Bonifacius, den apostel der Duitschers, een candelaber is verrezen ter hoogte van 10 Ned el.