Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Camper

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij :

Petrus Camper, een uitstekend Nederlandsch geneeskundige, geboren te Leiden den 11den Mei 1722. Hij gaf reeds vroeg blijken van een uitstekenden aanleg, en zijn vader spaarde geene moeite, om dien te ontwikkelen. Nadat hij in velerlei zaken — zelfs in het draaijen en timmeren — onderwijs ontvangen had, oefende hij zich aan de hoogeschool onder de leiding van Musschenbroek en 's Gravesande in de natuurkunde en vervolgens onder die van Gaubius, van Royen en Albinus in de geneeskunde, zoodat hij in 1746 op denzelfden dag tot doctor in de wijsbegeerte en in de medicijnen bevorderd werd.

Om aan den wensch zijner ouders te voldoen, beteugelde hij zijn verlangen om te gaan reizen, en begaf zich eerst een paar jaar later naar Engeland, om er Oxford en Cambridge te bezoeken. Daarna ging hij naar Frankrijk, Duitschland en Zwitserland en werd inmiddels beroepen tot hoogleeraar in de wijsbegeerte, genees- en heelkunde te Franeker, welke betrekking hij in 1750 aanvaardde, doch in 1755 met eene dergelijke aan het Athenaeum te Amsterdam verwisselde.

Deze legde hij echter neder in 1761 en vestigde zich op het buitengoed

Klein-Lankum bij Franeker, om zich geheel aan de wetenschap te wijden. Twee jaar later gaf hij evenwel gehoor aan eene beroeping als hoogleeraar te Groningen, voor welken post hij 10 jaar daarna bedankte, om zich weder naar Friesland te begeven. Hier werd hij lid der Staten, terwijl hij in 1787 zitting kreeg in den Raad van State en te ’s Hage ging wonen. Gedurende de burgertwisten van die dagen behoorde hij tot de Stadhouderlijke partij. Hij overleed te ’s Hage den 7den April 1789.

Deze uitstekende geleerde heeft vooral op het gebied der ontleedkunde onderscheidene nieuwe ontdekkingen gedaan, zooals die der gehoorwerktuigen van de visschen, die van den toegang der lucht tot de holle beenderen der vogelen, enz. Hij had eene groote vaardigheid in het teekenen met de pen, schilderde met olieverf, boetseerde, en was daarenboven zeer bedreven in het schrijven en spreken van verschillende talen. Behalve een aantal oratiën, heeft hij meer dan 50 verschillende werken in het licht gegeven, waaronder zich trouwens vele „Verhandelingen” bevinden van kleinen omvang.

Wij vermelden van zijne geschriften „Demonstrationum anatomico-pathologicarum libri duo (1759—1762, 2 dln f°)”, „Ontleedkundige beschrijving van het gehoor der gekieuwde visschen (1762)”, „De optima methodo insitionis variolarum (1774, door de Academie te Toulouse met goud bekroond)”, „Verhandeling over den aard en genezing der longziekte (bekroond door de Kon. Academie te Lyon met den eersten prijs)”, „Verhandeling over het zamenstel en den ingang der lucht in de groote beenderen der vogelen”, „Vertoog over de kenteekenen van verschillende natiën enz.” „Natuurkundige verhandelingen over den Orang-Outang en andere aapsoorten enz. (1779)”, „Verhandeling over den besten schoen (1781, ook in het Latijn en Fransch)”, „Verhandeling over de beenderen der onbekende visschen, welke in den St. Pietersberg bij Maastricht gevonden worden (1786, gedrukt in de Philosophical Transactions te Londen)”.

Na zijn dood verschenen onder anderen „Dissertationes decem, quibus ab illustrissimis Europae academiis palma adjudicata (1798)”. Camper was lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem, van de Koninklijke Academiën te Edinburg, te Parijs en te Toulouse, enz., en van 1772 tot 1781 verwierf hij elk jaar eene gouden eerepenning.

Adriaan Gilles Camper, oudsten zoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Amsterdam den 31sten Januarij 1752, studeerde te Franeker en te Leiden, legde zich vooral toe op de delfstof- en aardkunde, op de vergelijkende ontleedkunde en op de schilderkunst, en werd door Willem V benoemd tot drost van de baronnie Cranendonk en van de stad Eindhoven.

Hij deed vervolgens groote reizen door Frankrijk, Italië en Zwitserland, waar hij zijne mineralogische kennis aanmerkelijk uitbreidde. Na zijn terugkeer overleed zijn beroemde vader, en hij beschreef diens levensloop onder den titel „Levensschets van P. Camper (1791)”, terwijl hij het door zijn vader aangevangen werk „Over de walvisschen” voltooide en uitgaf.

n 1793 werd hij ontvanger-generaal der floreenen in Friesland, welke betrekking hij na de omwenteling van 1795 nederlegde, in 1803 curator van de hoogeschool te Franeker, in 1807 lid der commissie tot verbetering van het hooger onderwijs, en in 1812 rector van de hoogeschool te Groningen. Hij bedankte echter voor dien post, omdat hij Franeker niet wilde verlaten, en werd daarna inspecteur dier universiteit.

In 1814 werd hij met anderen toegevoegd aan de commissie tot regeling van het- hooger onderwijs, en zag zich vervolgens benoemd tot president-curator van het Athenaeum te Franeker.

Later werd hij commies-generaal der convooijen en licenten in Friesland, en vertrok in 1819 als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal naar 's Hage, waar hij den 5den Februari 1820 overleed. Hij schreef nog een „Voorstel eener verbeterde classificatie in de reptilia, bekend onder den naam van hagedissen en slangen’', en „Verhandeling over eenige minder bekende deelen van het geraamte der hagedis in den St. Pietersberg'’.

Hij was ridder van de orde der Unie, van de eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen en van een aantal geleerde genootschappen in het buitenland.

Petrus Camper, een zoon van den voorgaande. Deze zag in 1817 als student zijne Latijnsche prijsverhandeling over Vondel met goud bekroond, en was daarna conrector der Latijnsche scholen te Zutfen.

Door hem werden uitgegeven „Bloemenknopjes van onbekenden inhoud of eerste dichtkundige proeven (1818)”, „Euripidis Electra (1831)", „Antigone, treurspel, naar het Grieksch van Sophoeles (1834)” enz. Hij was lid van het Provinciaal Utrechtsch genootschap en van de Maatschappij van Nederlansche letterkunde te Leiden.

Later legde hij het conrectoraat neder, werd R. Katholiek en overleed als monnik.

< >