Onder dezen naam vermelden wij:
Ludolf Camphausen, een Pruissisch staatsman. Hij werd geboren den 3den Januarij 1803 te Hünshoven in het district Aken, bezocht het gymnasium te Weilburg en de handelsscholen te Rheydt en Burg en wijdde zich vervolgens aan den koophandel. In 1825 vestigde hij met een anderen broeder eene bank te Keulen, en was er weldra lid van den Raad, van de Kamer van Koophandel en van andere corporatiën. Hij streed zoowel voor den aanleg van spoorwegen als voor vrijheid van handel en nijverheid, terwijl hij in 1841 te Keulen tot de grondleggers behoorde van de Maatschappij van stoomsleepdienst, waardoor het verkeer op de Rijn aanmerkelijk bevorderd werd.
In 1842 zag hij zich door Keulen afgevaardigd naar den Provincialen Landdag, waarbij belangrijke voorstellen ter tafel bragt omtrent de vrijheid van drukpers en de vorming eener volksvertegenwoordiging. Bij de verdeeldheid der liberale partij voegde hij zich bij de conservatieve fractie, en in Februarij 1848 had hij zitting in het ligchaam van Gedeputeerden te Berlijn.
De gebeurtenissen van Maart riepen hem aan het hoofd van het bewind in Pruissen, daar hij na het a.treden van graaf Arnim Boitzenburg de betrekking aanvaardde van voorzitter van het Kabinet. De liberale beweging van dien tijd ging hem te ver, en hij trad aanstonds in het strijdperk tegen de aanmatigingen der democratie.
Nadat de Vereenigde Landdag opgeroepen en ontbonden en daarna de Nationale Vergadering bijeengekomen was, leverde hij bij deze het door Hansemann opgesteld ontwerp van grondwet in, dat wel naar de Belgische zweemde, doch de vrijzinnige beginselen van deze miste.
Hierdoor werd zijne positie onhoudbaar, weshalve hij reeds in Junij 1848 aftrad, doch in de volgende maand tot gevolmagtigde van Pruissen bij het Centraal Bestuur van Duitschland benoemd werd. Hier zocht hij de souvereiniteit van Pruissen te handhaven en tevens dit rijk op den weg eener gezonde Duitsche staatkunde te leiden.
Hij bestreed het denkbeeld van een Duitsch Keizerrijk, verzette zich tegen de ontworpene constitutie, als te democratisch, en lokte hiertegen een protest uit van 31 regeringen. In 1849 en 1850 was hij lid van het Pruissische parlement, verdedigde in het Volkshuis te Erfurt het aannemen van de constitutie en bloe (in haar geheel), voegde zich in de jaren 1850 en 1851 bij de oppositie, zeide daarna het staatkundig leven vaarwel, en keerde naar zijne bankiers-zaak terug.
Otto Camphausen, een broeder van den voorgaande en minister van Financiën in Pruissen. Hij werd geboren te Hümshoven den 21sten October 1812, studeerde te Bonn, Heidelberg, München en Berlijn in de regten en legde zich tevens toe op staatskennis, wijsbegeerte en kunst. In 1834 werd hij referendaris bij het districts-bestuur te Keulen, in 1837 assessor bij het bestuur te Maagdenburg, en in 1840 geplaatst bij het departement van financiën te Berlijn.
Daarna zag hij zich toegevoegd aan het bestuur te Coblenz en te Trier, en werd in 1844 tot regeringsraad bevorderd. Niet lang daarna werd hij weder naar het departement van financiën te Berlijn geroepen en tot „geheim Finanzrath” bevorderd. Hij is de steller van een ontwerp tot heffing eener inkomsten-belasting, hetwelk in 1847 aan den Landdag werd voorgelegd. Als lid van de Pruissische Tweede Kamer en van het Volkshuis te Erfurt behoorde hij, evenals zijn broeder, tot de gematigd-liberale partij.
Hij was werkzaam als een uitstekend verslaggever over vraagstukken van financiëlen aard. Later verliet hij de staatsdienst en werd, als opvolger van den minister von Rother, voorzitter eener Handelmaatschappij. Rijk, ongehuwd en onafhankelijk hield hij er zijne beurs steeds geopend tot bevordering van weldadige oogmerken.
In October 1869 werd hij echter minister van Financiën in plaats van von der Heydt en kon zich niet met de maatregelen van zijn voorganger vereenigen, die een deficit op de begrooting met eene verhooging der directe belastingen wilde dekken; hij deed dit door conversie der staatsschuld on door vermindering van amortisatie, nadat zulks door het Huis der Afgevaardigden was goedgekeurd, hij verhoogde de belasting op de koffij, en verminderde die op de grondstoffen.
Gedurende den jongsten oorlog heeft hij de geldelijke zaken van Pruissen met uitstekend beleid bestuurd, en keizer Wilhelm kloonde hem daarvoor door hem te versieren met de orde van den Rooden Adelaar, eerste klasse.
Wilhelm Camphausen, een uitstekend schilder van veldslagen, tot de Düsseldorfsche schilderschool behoorende. Hij werd geboren te Düsseldorf den 8sten Februarij 1818, bezocht er eerst het gymnasium en toen de schilders-académie. Bij voorkeur schilderde hij paarden en oorlogstooneelen, en hij nam ter verdere oefening dienst bij een regiment hussaren. Reeds zijne eerste groote stukken „Tilly bij Breitenfeld” en „Prins Eugenius bij Belgrado” bezorgden hem veel lof, en hij volbragt daarna, tot zijne volmaking, onderscheidene reizen door Nederland, België, Zwitserland en Opper-Italië.
Na zijn terugkeer te Düsseldorf schilderde hij „Gottfried van Bouillon bij Ascalon”, en leverde vervolgens een aantal indrukwekkende krijgsgebeurtenissen.
Na 1850 bepaalde hij zich vooral tot de geschiedenis van Pruissen en schilderde ruiterbeelden van Frederik de Groote, Seydlitz, Zieihen enz. — voorts „Frederik II en het dragonder-regiment Ansbach-Baireuth”, „Overtogt van Blücher over de Rijn bij Kaub”, „De ontmoeting van Blücher en Wellington bij Belle-Alliance (Waterloo)”, „Het koraal der Pruissische grenadiers na den slag bij Leuthen”, „Blücher als Zweedsch kornet bij Belling gevangen genomen” enz. Ook uit den Sleeswijk- Holsteinschen oorlog (1864) heeft hij als ooggetuige tafereelen op het doek gebragt,
— desgelijks uit den oorlog van Pruissen tegen Oostenrijk, zooals De verovering van een Oostenrijkschen standaard door een officier en eenige manschappen van een Pruissisch dragonder-regiment”, „De ontmoeting van den Kroonprins en prins Friedrich Karl op de hoogte van Chlum" enz. Camphausen is lid der schilder-academie te Düsseldorf en sedert 1859 professor in het historie-schilderen aldaar. Hij is er medewerker aan de „Düsseldorfer Monatsheften” en aan het „Kunstleralbum”, voorts aan de geïllustreerde uitgave der werken van Washington Irving en der gedichten van Uhland.
Grooten roem verwierf hij door zijn „Ordonnanzritt”, die zich in 1866 op de tentoonstelling te Bremen bevond. Een ruiterbeeld van Frederik de Groote, op last van den Koning van Pruissen vervaardigd, werd in 1870 ten toongesteld.
Ook de jongste Duitsch-Fransche oorlog heeft hem stof geleverd voor prachtige doeken; de ontmoeting van von Bismarck en Napoleon heeft hij op de plaats zelve geschilderd. In al zijne voortbrengselen betoont Camphausen zich een echten kunstenaar, bij wien eene geniale compositie de hoofdzaak is.
Hij is ook als schrijver opgetreden met het werk „Der Maler auf dem Kriegsfelde (1865)”, met een aantal fraaije houtsneden versierd.