Onder dezen naam vermelden wij:
Duncan Campbell, een befaamd waarzegger, wiens second sight (zienersgaaf) in de romans van W. Scott eene belangrijke rol vervult. Hij werd in de 2de helft der 17de eeuw in Lapland geboren, waar zijn vader, een Schotsch edelman, met de dochter des stadhouders gehuwd was. Campbell was doofstom, maar had van zijne moeder de zeldzame gave geërfd van in de toekomst te kunnen lezen.
Zij openbaarde zich reeds op zijn tiende levensjaar, en van alle kanten stroomden nieuwsgierigen naar den knaap, de couranten voerden strijd over hem, en toen hij van eene avontuurlijke reis naar Nederland in Londen terugkeerde, werd zijne aankomst als eene belangrijke gebeurtenis algemeen vermeld.
Zijne eigene toekomst was hem intusschen verborgen, want een officier, die over zijne voorspellingen ontevreden was, lokte hem naar eene eenzame plaats en gaf hem een geducht pak slagen.
Eens kwam eene vrouw tot hem, verlangende, dat hij in de toekomst lezen mogt, dat hij haar echtgenoot zou worden. Dit geschiedde en hij leefde, na dien tijd zeer stil, hoewel hij voortging met het genezen van tooverkollen en bezetenen. Of Campbell een bedrieger was of zich zelven misleidde, zal wel onbeslist blijven.
Archibald Campbell, een Britsch generaal.
Hij trad in dienst bij het Indische leger en nam deel aan de veldtogten onder Abercrombie en den markies van Cornwallis, alsmede aan het verdrijven der Nederlanders uit Cochin, van de kust van Malabar en van Ceylon, voorts aan de gevechten met Tippo-Saïb en de bestorming van Seringapatam.
Later streed hij onder Wellington in Spanje en werd in 1821 kolonel van het 38ste regiment. Daarna ging hij weder naar Indië en werd er in 1824, bij het uitbarsten van den oorlog met Birma, met het opperbevel belast.
Met 10 Europésche regimenten, die weldra door het klimaat en velerlei ontbering werden gedund, drong hij door in het binnenland tot digt bij de hoofdstad Oemerapoera, waar zich de Birmanen, na een strijd van 2 jaar, waarin hij in 3 veldslagen, telkens tegen ongeveer 70000 vijanden, de overwinning behaald had, eindelijk-onderwierpen.
Hij ontving daarvoor den dank van het Parlement en de Bath-orde benevens den titel van baronet van den Koning. Campbell eindigde zijne militaire loopbaan als stadhouder en opperbevelhebber in Nieuw-Brunswijk, en overleed te Edinburg in 1843.
Thomas Campbell, een beroemd Engelsch dichter. Hij werd geboren te Glasgow den 27sten Julij 1777, studeerde er in de regten en woonde daarna eenigen tijd in Argyleshire. Eenige kleine gedichten van zijne hand werden met bijval ontvangen, en dit bragt hem tot het besluit, om de regtsgeleerde loopbaan te verlaten en zich te Edinburg aan de dichtkunst te wijden. Daar verscheen weldra zijn beroemd gedicht „The pleasures of hope (1799)” dat zich zoowel door verhevene denkbeelden als door zoetvloeijendheid van taal onderscheidt.
Op eene reis naar Duitschland studeerde hij te Göttingen onder Heyne in de Grieksche letterkunde en was vervolgens ooggetuige van den slag bij Hohenlinden (1800), dien hij in eene schoone élegie bezong. In 1801 vestigde hij zich te Sydenham bij Londen en deed er — vooral in de „Edinburgh Encyclopedia” — eene reeks van letterkundige opstellen in het licht verschijnen.
Op zijne „Annals of Great-Britain from the accession of George III to the peace of Amiens (1808, 3 dln)” volgde het dichterlijk verhaal „Gertrude of Wyoming (1809)”, dat door zijne latere gedichten, zooals „Theodoric (1824)” en „The pilgrim of Glencoe „1842”, niet is geëvenaard. Zijne beste verzen verschenen in het „New monthly magazine”.
Na eene tweede reis door Duitschland gaf hij zijne „Specimens of the british poets (1819 tot 1821, 7 dln, 1841 in 1 dl)” met levensberigten en aanmerkingen in het licht — een der beste handboeken der Engelsche dichtkunst. In 1820 hield hij in het Survey Institution voorlezingen over poëzie, en in 1825 ontwierp hij het plan voor eene universiteit te Londen.
De hoogeschool van zijne geboorteplaats benoemde hem in 1827 en in de beide volgende jaren tot lord-rector. In het „Metropolitan magazine”, sedert 1831 onder zijne redactie staande, beschreef hij een uitstap naar Algiers, en verzamelde later deze opstellen onder den titel „Letters from the South (1837)”.
Voorts schreef hij „Life of Mrs Siddons (1837)” en „Life of Petrarcha (1841)”, en overleed te Boulogne den 15den Junij 1844. Eene verzameling zijner fraaije dichtwerken is meermalen uitgegeven.
John, lord Campbell, een Britsch regtsgeleerde en staatsman. Hij werd geboren te Cupar bij Edinburg den 15den September 1781, studeerde te Edinburg en begaf zich vervolgens naar Londen, waar hij geruimen tijd als reporter (berigtgever) ten behoeve van het dagblad „Morning chronicle” werkzaam was en zich vervolgens wijdde aan de regtsgeleerdheid. Den roem, dien hij in dat vak verwierf, verhoogde hij door zijne keurige verslagen van regtszaken, die voor de voornaamste geregtshoven werden behandeld. Als redenaar was hij minder hoog aangeslagen, zoowel wegens zijne eenvoudige wijze van spreken als wegens zijn Schotschen tongval; toch werd hij tot lid van het Parlement verkozen, waar hij tot de partij der Whigs behoorde en bij beraadslagingen over regtsaangelegenheden grooten invloed had.
Onder het Whig-ministérie werd hij attorney-general, en gedurende de crisis van 1835 droeg hij door zijne rede niet weinig bij tot de nederlaag der Tories.Toen in 1841 de Whig-regéring ten val neigde, werd Campbell benoemd tot lord-kanselier van Ierland en tot pair, maar hij moest reeds na verloop van weinige weken eerstgenoemde betrekking aan een Tory-man afstaan.
Bij de nieuwe optreding van een Whig-ministérie in 1846 verkreeg hij den post van kanselier van Lancaster en zitting in het kabinet; in 1850 werd hij tot lord opperregter der Queens bench en in 1859 tot kanselier van Engeland bevorderd. Hij overleed den 21sten Junij 1861, de levensbeschrijving van een aantal Britsche staatslieden achterlatende.
Sir Colin Campbell, een Britsch generaal. Hij werd geboren te Glasgow in 1792, streed eerst in Spanje en nam deel aan de expeditie naar Walcheren. Later werd hij ingedeeld bij het Spaansche corps van generaal Ballesteros, streed in onderscheidene veldslagen en werd bij de bestorming van San Sebastian gewond. Daarna begaf hij zich naar Amerika en bedwong als majoor een opstand te Demerary.
In 1832 werd hij luitenant-kolonel, in 1841 kolonel, onderscheidde zich in den oorlog met China, voerde in 1848 en 1849 het bevel over eene divisie in Pendsjaub en werd aldaar wederom gewond. Met beleid bestuurde hij er de ondernemingen tegen de bergvolken, en gedurende den Krim-oorlog (1854) bevond hij zich bij het leger van lord Baglan als chef der brigade Hooglanders, waarmede hij in den slag aan de Alma generaal Brown, te hulp snelde, de Russen terugwierp en de hoogten bestormde.
Hij werd bevorderd tot generaal-majoor en bewees vervolgens nog belangrijke diensten, toen hij op den 25sten October den aanval der Russische cavalerie afsloeg en het voortrukken van Liprandi naar Balaklava verhinderde. Gedurende den veldtogt van het volgende jaar vormde hij met zijne troepen de reserve. In 1856 zag hij zich benoemd tot inspecteur-generaal der infanterie, en in 1857 bij den opstand in Hindostan werd hij opperbevelhebber der Britsche krijgsmagt.
Nadat hij door beleid en dapperheid de bewegingen tot rust had gebragt, werd hij met den titel lord Clyde tot pair verheven en tot luitenant- generaal benoemd. Nu keerde hij naar Engeland terug en stapte onder daverend gejuich des volks te Dover aan wal. Den 9den November 1862 werd hij bevorderd tot veldmaarschalk , maar hij overleed reeds den 14den Augustus des volgenden jaars.
Wél had hij begeerd, dat hij op het kerkhof van Kensal-Green zou worden begraven, maar op last der Koningin werd zijn stoffelijk overschot in de Westminster-abtdij bijgezet.