Onder dezen naam vermelden wij:
Dominicus Brentano, een Zwitsersch godgeleerde. Hij werd geboren te Rapperswijl aan het meer van Zürich in 1740, studeerde te Milaan, werd vervolgens hof-kapelaan van den vorst-abt te Kempten, en in 1794 pastoor te Gebratshofen, waar hij in Junij 1797 overleed. Hij vertaalde een geschrift van Vertot over den wereldlijken oorsprong van de wereldlijke magt der Pausen, en schreef over “Das Majestätsrecht, die Bischöfe zu ernennen (1784)”, alsmede over de vraag “Wie verhält sich die bisschöfliche Macht zur päpstlichen? (1787)”. Zijn “Andachtsbuch für die Katholische Eidgenossenschaft (1794)” wordt zeer geroemd, doch zijn voornaamste werk is eene vertaling van het Nieuwe Testament, welke 3 uitgaven heeft beleefd. Van eene vertaling des Ouden Testaments zijn alleen de 5 boeken van Mozes in het licht verschenen.
Klemens Brentano, een Duitsch romanschrijver en dichter der romantische school, een broeder van Bettina von Arnim. Hij werd geboren te Frankfort aan de Main in 1777, studeerde te Jena, was als privaatdocent werkzaam in Frankfort, Heidelberg, Weenen en Berlijn, en huwde in 1805 met de dichteres Sophie Mereau, geboren Schubart, die hem echter reeds na verloop van een jaar door den dood ontrukt werd. Nadat hij vervolgens te Heidelberg, Berlijn en Frankfort aan de Main gewoond had, begaf hij zich in 1818 in het klooster Dülmen in Munsterland. In 1822 spoedde hij zich naar Rome en werd er secretaris der Propaganda. Na zijn terugkeer in Duitschland nam hij eene Protestantsche vrouw tot echtgenoote, vestigde zich daarna weder achtereenvolgens te Dülmen, te Regensburg, te München en te Frankfort aan de Main, en overleed te Aschaffenburg den 28sten Julij 1842.
Eerst schreef hij onder den naam van Marin zijne “Satiren und poetischen Spiele (1800)” en zijn roman “Godwi, oder das steinerne Bild der Mutter (1801, 2 dln),” een boek, dat algemeen opzien baarde. Tot zijn tooneel-arbeid behooren “Die lustigen Musikanten (1801)”, “Ponce de Leon (1804)”, “Die Gründung Prags (1817)” enz. Voorts is hij zeer gelukkig geslaagd in zijne kleine novellen, bijvoorbeeld in zijne “Geschichte vom armen Kasperl und dem schönen Aunerl (2de uitgave 1851).” Zijn laatste werk was het bekoorlijke sprookje “Gockel, Hinckel und Gackeleia (1827)”, terwijl hij zich met von Arnim zeer verdienstelijk heeft gemaakt door de uitgave van een aantal oud-Duitsche volksliederen onder den titel “Des Knaben Wunderhorn (1806-1808. 3 dln)”. De gezamenlijke werken van Brentano zijn in 1855 in 9 deelen te Frankfort in het licht verschenen.
Sophie Brentano, geboren Schubart, de echtgenoote van den voorgaande. Zij werd geboren te Altenburg den 29sten Maart 1761 en was eerst gehuwd met professor Mereau te Jena. Nadat deze echt in 1804 ontbonden was, huwde zij met Klemens Bretano, en overleed te Heidelberg den 31sten October 1806. Hare geschriften geven getuigenis van een keurigen smaak, van eene levendige verbeelding en van groote geestdrift voor de kunst. Hare gedichten zijn in 1800-1802 te Berlijn in 2 deeltjes in het licht verschenen. Voorts schreef zij “Kalathiskos (1801-1802)”, “Amanda und Eduard (1803)”, “Spanische und Italienische Novellen (1804-1806)” en “Bunte Reihe bunter Schriften (1805).”
Lorenz Brentano, bekend door zijne deelneming aan de Badensche revolutie. Hij werd geboren te Mannheim in 1810, studeerde te Heidelberg en was achtereenvolgens advocaat te Rastadt, te Bruchsal en te Mannheim. Reeds vroeg bemoeide hij zich met de staatkundige aangelegenheden des lands, en werd in 1846 door Mannheim afgevaardigd naar de Badensche Kamer, waar hij in 1848 een belangrijken invloed verkreeg. Hij werd lid van de Duitsche Nationale Vergadering te Frankfort, behoorde er tot de linkerzijde, was er de stoutste spreker der revolutionaire partij, organiseerde de clubs, en was de hoofdleider der Badensche beweging na het mislukken van den opstand onder Hecker. Zijne verkiezing tot burgemeester van Mannheim in den aanvang van 1849 werd door de regering niet bekrachtigd. Ten gevolge van den loop der gebeurtenissen belastte hij zich den 14den Mei van laatstgenoemd jaar aan het hoofd eener commissie met het bestuur des lands, en werd van dat oogenblik af de steun der gematigde en zelfs der contra-revolutionaire partij, zoodat hij in openbaren strijd kwam met Struve en diens aanhangers. Hij bleef wel is waar tot aan de ontbinding van het Revolutionair bewind de hoofdleider der zaken, maar toen de omwentelingspartij door herhaalde slagen getroffen werd, legde Brentano zijne betrekking neder en nam gedurende den nacht de wijk naar Schaffhausen.
De Constituérende Vergadering verklaarde hem daarna een verrader des vaderlands, en daartegen zond Brentano een manifest in het licht, waarin hij zijne voormalige partij op de bitterste wijze aan de kaak stelde. Hij begaf zich vervolgens naar Zürich, werd buiten de grenzen van Zwitserland verwezen, trok naar Frankrijk en scheepte zich in naar Noord-Amerika, waar hij in Januarij 1850 aanlandde. Te Mannheim werd hij bij verstek veroordeeld tot levenslange tuchthuisstraf. Brentano had zich echter in de Nieuwe Wereld gevestigd, waar hij te Steading zich aan de regtspractijk wijdde, een Duitsch dagblad redigeerde, en in Februarij 1853 overleed.