Böhl von Faber (Cecilia), de meest-gevierde Spaansche romancière van den laatsten tijd, die onder den naam van Fernan Caballero onderscheidene merkwaardige novellen in het licht gezonden heeft, werd geboren te Morget in Zwitserland in 1797. Van haar zesde jaar af werd zij in Duitschland opgevoed en begaf zich in 1813 met haren vader (+ 1836), die te Cadix aan het hoofd stond van een aanzienlijk handelshuis en zich door eenige geschriften jegens de Spaansche letterkunde verdienstelijk heeft gemaakt, naar Spanje. Op 17-jarigen ouderdom trad zij in het huwelijk met een officier, vergezelde dezen naar Amerika en werd weldra weduwe.
Ook een tweede huwelijk, aangegaan met den markies van Arco-Hermoso, werd in 1835 door den dood van haren echtgenoot ontbonden, waarna zij zich in 1837 ten derden male in den echt begaf met den advocaat van Arrom. Toen deze als consul naar Australië ging, bleef zij te Sevilla achter, werd in 1863 nogmaals weduwe en bevond zich in behoeftige omstandigheden. Nu ondersteunde haar de hertog van Montpensier en deed haar een verblijf inruimen in het vorstelijk slot te Sevilla.
Zij heeft eene reeks van echt-nationale romans geschreven, waarvoor zij de stof zoo wel aan de hoogere standen als aan dien der burgers en landbouwers ontleende. Hare eerste novelle “La Gaviota(de Zeemeeuw)” verscheen in 1849 in het feuilleton van het dagblad “El Heraldo.” Daarna volgden “Elia”, “Clemencia”, “La familia de Alvareda”, “Logrimas” enz. De ongemeene bekoorlijkheid van hare geschriften is gelegen in de bevallige natuurtafereelen uit het zuiden van Spanje en in de treffende voorstelling van het Andalousische volksleven. Daarenboven heeft zij Spaansche sprookjes en volksliederen verzameld en in het licht gegeven. Zelve heeft zij hare werken in 13 deelen (1860—1861) bijeengevoegd, maar ook later (1862) weder een nieuw geschrift het licht doen zien. Ook in ons Vaderland zijn omtrent deze schrijfster en hare romans in tijdschrift-artikelen belangrijke bijzonderheden medegedeeld.