Boëthius (Anicius Manlius Torquatus Severinus), een beroemd Romeinsch staatsman en wijsgeer, werd geboren te Rome tusschen de jaren 470 en 475 na Chr., studeerde er in de wijsbegeerte, wiskunde en fraaije letteren, en hield er zich bezig met de uitlegging der geschriften van Aristoteles en der oude Grieksche wiskundigen. Hij bekleedde aanzienlijke eerambten en genoot het volkomen vertrouwen van Theodorik, koning der Oost-Gothen, die in 500 te Rome zijn zetel vestigde. Hij zorgde, dat de heerschappij der overwinnaars niet zwaar op Italië drukte.
Zijne vijanden wisten hem echter bij den achterdochtigen Koning verdacht te maken, zoodat hij van waardigheden en fortuin beroofd, naar Pavia verbannen, daarna in den kerker geworpen en in 524 of 526 om het leven gebragt werd. Gedurende zijne gevangenschap schreef hij zijn beroemd werk “Consolatio philosophiae (Troost der wijsbegeerte)” in 5 boeken. Zijne overige geschriften zijn gedeeltelijk van wijsgeerigen, gedeeltelijk van wiskundigen inhoud. Ook zijn door Mai 2 rhetorische werken van hem in het licht gegeven. Genoemde “Consolatio” is bij herhaling uitgegeven, zooals te Neurenberg (1473), te Leiden bij Bertius (1623) enz. Ook is zij zelfs in het Angelsaksisch (zoo men meent door Alfred de Groote) en in het Oud-Hoogduitsch (in de 11de eeuw), voorts in vele andere talen overgebragt.