Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Barthe

betekenis & definitie

Barthe (Félix), pair van Frankrijk en minister in de dagen van Lodewijk Philips, werd geboren te Narbonne op den 28sten Julij 1795. Hij studeerde in de regten aan de universiteit te Toulouse en ging vervol­gens naar Parijs, om er zich aan de practijk te wijden. De dood van zijn vriend, den stu­dent Lallemand, die in 1820 bij een oploop door den kogel van een soldaat getroffen werd, bragt hem in de gelederen der oppo­sitie tegen de toenmalige regering.

Hjj le­verde eene aanklagt in tegen den soldaat, en gispte met stoute woorden het gezag, dat zelf oorzaak was van het oproer. Toen de krijgsraad den soldaat vrijsprak, poogde hij zijn geding in de dagbladen voort te zetten, maar hij werd daarin verhinderd door de cen­suur.

Van dat oogenbiik was Barthe steeds de ijverige verdediger van de vrijheid der drukpers, de voorstander der geheime ge­nootschappen, de altijd waakzame waarnemer van alle reactionaire maatregelen der rege­ring, en aanhoudend klom hij in de gunst des volks.

Hij vermeerderde zijne populariteit door eene voorspoedige verdediging van ve­len, die wegens staatkundige overtredingen waren aangeklaagd. Het belangrijkst van deze processen was dat van het vrijzinnige “Jour­nal du Commerce,” hetwelk beweerd had, dat men de Afgevaardigden naar het Parle­ment niet als vertegenwoordigers van het volk, maar enkel van het Hof kon beschou­wen.

Barthe verscheen op den 1sten Maart 1826, als verdediger van den uitgever, voor de balie van de Gedeputeerden, en zijne re­devoering maakte zulk een diepen indruk, dat de Kamer, die reeds tot veroordeeling van den uitgever besloten had, het minimum van straf toepaste, namelijk ééne maand ge­vangenis en 100 francs boete, terwijl men drie jaren gevangenis en 5000 francs boete geëischt had.

Barthe nam ijverig deel aan den opstand in de Julijdagen van 1830. Hij was de opstel­ler van de proclamatie, welke begint met de woorden: “Het is gedaan met den ouderen tak der Bourbons.” De veranderde orde van za­ken werkte gunstig op zijne bevordering. Na het verrijzen van den nieuwen troon werd hij benoemd tot procureur des Konings bij het geregtshof van het Seine-Departement, niet lang daarna tot voorzitter van dat geregts­hof, en op den 27sten December 1830 tot mi­nister van eeredienst en onderwijs, alsmede tot voorzitter van den Staatsraad. In de Ka­mer van Gedeputeerden, van welke hij lid was, deed bij den 8sten November het voor­stel tot opheffing van het dagbladzegel; daar­tegen verzette zich evenwel Lafitte, en het voorstel werd verworpen.

Van dat oogenbiik af toonde Barthe zich een getrouwen dienaar van het gezag, gereed om zijne vroegere beginselen te verloochenen en maatregelen te ondersteunen, die hij te voren bestreden had. Hij vaardigde een ge­streng verbod uit tegen alle studenten-vereenigingen, en toen een aantal studenten daar­tegen protesteerde, werden de onderteekenaars van het protest voor den Académischen senaat geroepen, waar de Minister zelf den voorzitterstoel bekleedde. Die maatregel wekte zoo groote ontevredenheid, dat eene talrijke volksmenigte de zaal binnendrong, alles ver­brijzelde en aan de leden van het “Conseil” naauwelijks gelegenheid gaf, om te ontko­men. Een doorslaand bewijs van gebrek aan instemming leverde zijn ontwerp eener wet op het lager onderwijs, dat hij den 20sten Junij 1831 in de Kamer van Afgevaardigden ter tafel bragt: het werd zoo hevig aange­vallen, dat hij het moest intrekken. Toen Lafitte in 1831 zijn ontslag nam, werd Barthe benoemd tot grootzegelbewaarder en minister III van Justitie. Hij teekende het besluit, om Comte, Odilon-Barrot, Laborde, Lajuinais en Cabet af te zetten en maakte een aan­vang met de menigvuldige verbanningen, die de Julij-regering van hare bekwaamste die­naars beroofden. Tevens ontstond onder zijn bewind de vervolging der dagbladen, die aan de regering veel kwaad heeft gedaan.

Hij had zitting in den Raad van Ministers, toen na de onrustige bewegingen van Junij 1832 het bevelschrift werd uitgevaardigd, om Pa­rijs in staat van beleg te verklaren. Hij riep in 1834 de wet in het leven, die het verga­deren van genootschappen afhankelijk maakte van het verlof der policie. Daarentegen heeft hij zich verdienstelijk gemaakt door eene her­ziening van het wetboek van strafvordering. In laatstgemeld jaar legde hij zijne porte­feuille neder, en werd eerste voorzitter der Rekenkamer in de plaats van den grijzen Barbé-Marbois.

Bij den val van het doctri­naire Kabinet (1837) werd hij weder minister van Justitie, en het was eene merkwaardig­heid zijn naam te zien onder de acte van amnestie voor staatkundige misdadigers, welke als een kenmerk zou gelden der poli­tiek van het ministerie Molé, hoewel Barthe gezorgd had, dat de belangrijkste personen van die amnestie bleven uitgesloten. Hij be­kleedde de betrekking van grootzegelbewaar­der tot aan den val van het ministerie Molé (1839). In Januari) 1844 werd hij vice-presi­dent van de Kamer der Pairs, en in 1853 weder voorzitter van de Rekenkamer, in 1855 lid van het Instituut, en hij overleed in 1863. Zijne geschriften zijn voor onze dagen van weinig belang.

< >