Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Baikal

betekenis & definitie

Baikal, door de Russen Swaetoi More, door de Chinézen Pe-kai (Noordmeer), door de Mongolen Dalai-Nor (Heilig meer) en la­ter Bai-koel (Rijk meer) genoemd, is het derde der groote binnenlandsche meren van Azië. Het ligt in het zuiden van Sibérië, in het gouvernement Irkoetsk, niet ver van de grenzen van Mongolië, tusschen 51° 28' en 55° 41' N. B. en 100° 45' en 107° 30' O.L. van Greenwich en heelt eene langwerpig-sikkelvormige gedaante.

Het is meerendeels door steile rotswanden omgeven en verheft zich 4- of 500 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Zijne lengte bedraagt 84, zijne breedte

2 tot 11 geogr. mijlen. Men schat zijn om­trek op 266 geogr. mijlen, zijne oppervlakte op 582 □ geogr. mijlen. Het bezit de aanzienlijkste breedte in het midden en heeft weinig eilanden, terwijl deze alle nabij den oever gelegen zijn. Het grootste is het rots­eiland Olchon, dat 9 geogr. mijlen lang en 3 breed is en eene oppervlakte bevat van 14 □ geogr. mijlen. De overige zijn bijna alle onbewoonbaar. Vele rivieren storten er zich in uit, terwijl het langs de bevaarbare Angara zijne wateren wegvoert. Tot die rivieren behooren de Opper-Angara, de Bargoesin en de Selenga met een aantal kleinere.

De Angara verlaat het meer aan zijn zuidwestelijk uit­einde en stroomt noordwestwaarts naar de Jenisseï. Tot de meer-omringende gebergten behooren de Toenka-Alpen, uit kristallijnen leisteen bestaande, de met sneeuw gekroonde Khamar-Dawan, het Baikalgebergte, ook Lena-gebergte genaamd, de Ritoi-berg enz. Men vindt er velerlei gesteenten, maar, be­halve eenige goudkorrels, geene metalen. Daarentegen ontspringen er onderscheidene warme bronnen, zelfs eene van 55° C. De bergen zijn er in het algemeen met digte wouden van ceder-, lorken- en denneboomen bezet, — voorts groeit er de sneeuwroos (Rhododendron chrysanthum) en de zwarte dwergberk, terwijl bij de rivieren ontzettend hooge populieren en wilgen zich verheffen. Opmerkelijk is er een aantal fraaije gentiaan-soorten. De flora van het Baikal-meer is ongemeen rijk en vormt eene afzonderlijke afdeeling.

Op vele plaatsen steken de bergen vooruit in het meer en verheffen zich steil boven den waterspiegel. In de tusschengelegene baaijen vinden de vaartuigen eene schuilplaats bij hevigen golfslag en tegenwind, want in het geheele meer is slechts ééne ha­ven, bij kaap Korbinskoi, niet ver van het klooster Possolskoi. Bij den ingang der ha­ven verheft zich een vuurtoren, die echter alleen bij noordelijke en zuidwestelijke win­den ontstoken wordt. De oevers van het meer zijn voor ’t overige wild en woest, en op de rot­sen nestelen er ontzettende scharen van meeu­wen, meerraven en zwaluwen, terwijl op de hoogere hellingen de kudden grazen der om­ringende volksstammen. Alleen aan het zuid­westelijk uiteinde van het meer vindt men een dorp, namelijk Koeltoek, niet ver van de reeds vermelde haven. Rondom het meer wo­nen de Toengoezen, Boeraeten en Sojoden.

Het water van het Baikal-meer is zoet, helder en koud. Het bevat veel kalk en heeft van ver eene blaauwe kleur. In den zomer is het met afgietseldiertjes bedekt, zoodat de oeverbewoners zeggen: ‘‘het meer bloeit.” Er is geen ebbe en vloed, maar langs den oever gaan hier en daar stroomen. In het jaar 1818 bemerkte men een aanmerkelijk wassen van het water zonder hiervan de oor­zaak te bespeuren. Waar het meer zich in de Angara uitstort, ligt door deze rivier een steenen dam, waar het water zich schuimend overheen wringt, om daarna met snelheid tus­schen steile rotswanden voorwaarts te schie­ten. Midden in deze rivier verheft zich de Sjamanen-rots, zoodat zwaarbeladen schepen op aanzienlijken afstand van den steenen dam gelost worden, waarna men de waren over land naar het meer brengt.

Het Baikal-meer bevat veel visch, zoodat daarmede het geheele gewest voorzien wordt. De voornaamste visch is er eene soort van zalm (Salmo omul), voorts de steur en de zoo­genaamde glomijnka (Calionimus Baical). Ook zijn er zeehonden, maar schelpdieren zoekt men er te vergeefs. Wél hebben wij gezegd, dat er in het gebergte om het Baikal-meer nagenoeg geene metalen gevonden worden, maar tevens wordt medegedeeld, dat men aan den mond der Selenga eene soort van ijzerzand aantreft, dat 75% ijzer bevat. De diepte van het meer is onbekend. Er waaijen hevige winden, en de stormen uit het zuid­en noordwesten zijn er zeer gevaarlijk, ter­wijl zij veelal van regen- en hagelvlagen ver­gezeld gaan. Tegen het einde van October begint het water aan den oever te bevriezen en bij hevige koude wordt het geheele meer met eene ijskorst bedekt.

Dan loopt de weg der karavanen over het ijs van den eenen oever naar den anderen. In Mei begint het meer te ontdooijen, maar de scheepvaart is eerst in Junij hersteld, waarna zij aanhoudt tot in den herfst. In vroegere tijden be­schouwde men een gelukkigen overtogt over het meer als een bijzondere zegen. Maar reeds in het midden der voorgaande eeuw zocht men verbetering te brengen in dien toestand door het stichten eener zeevaart­school te Irkoetsk. Weldra was de transportvracht in handen van eenige kooplieden uit laatstgemelde stad en wierp aanzienlijke win­sten af. Eene stoomboot, in 1848 in het meer gebragt, heeft nieuw leven aan de vaart bij­gezet.

De oorsprong van het meer ligt in de duisternis van het verledene. Ongetwijfeld is er de grond door vulkanische krachten vanééngescheurd, zoodat de talrijke rivieren, die te voren in de Angara vielen, zich toen in die kloof gingen ontlasten. Op de vulka­nische werkzaamheid wijzen ons de steile wanden, de warme bronnen, en het asphalt, dat uit de zee wordt opgestuwd. Ook zijn aardbevingen er niet zeldzaam. Daarenboven is de Khamar-Dawan een uitgedoofde vul­kaan.

< >