De Baikal-provincie is eene nieuwe Aziatisch-Russische provincie in Oost-Sibérië tusschen het Baikal-meer en de Chinésche grenzen. Zij omvat het oude Daoerië, het stroomgebied van den benedenloop der Selenga en van den bovenloop der Amoer. Het geheele gewest is met hooge bergketens bedekt, — met de Khamar-Dawan-, de Khing-kha-Noola-, de Odontsjolon- en de Jablonnoï-keten.
Deze laatste, ook het Daoerische gebergte genaamd, verdeelt de provincie in twee districten — dat van Nertsjinsk en dat van Werchne-Oedinsk. Het geheele gebergte bestaat uit verweerd graniet en graauwak en is meestal met bosschen bedekt, die met uitmuntende grasvlakten afwisselen. In het zuid-oostelijk gedeelte bevindt zich eene barre steppe, als het noordoostelijk uiteinde der woestijn Gobi, schoon gezellig groeijende grassen ook hier de veeteelt bevorderen. Boven deze steppe en boven het onderste woudgewest ligt aan de helling van het Jablonnoï-gebergte, ter hoogte van omstreeks 1000 Ned. el boven de zee, de streek, die geschikt is voor den landbouw, waar zwarte aarde en eene voldoende besproeijing vruchtbaarheid geven aan den bodem.
De rivieren vloeijen er gedeeltelijk naar het Baikal-meer, zooals de Selenga, de Bargoesin en de Opper-Angara en van hier naar de IJszee, gedeeltelijk — aan de andere zijde van het Jablonnoï-gebergte, — naar de Amoer en alzoo naar den Grooten Oceaan. Tot deze laatste behooren de Argoen, die in het steppe-meer Dalai-Nor ontspringt, de grenzen tusschen China en Siberië vormt en eindelijk, na hare vereeniging met de Sjilka, den naam van Amoer ontvangt. De Sjilka, eene breede snelvlietende rivier, onstaat door de vereeniging van de Onon en Ingoda, — deze vereenigen zich boven Nertsjinsk. Aan deze zijde van het Jablonnoï-gebergte ligt de bron der Witim, die noordwaarts naar de Lena vloeit. Al deze rivieren zijn bevaarbaar. Behalve het Baikal-meer heeft men er nog eenige andere meren. Het klimaat is er ruw maar zeer regelmatig.
Eene koude van 30° C. is er in den winter geene zeldzaamheid. Deze duurt tot aan het einde van April, terwijl in het midden van Mei de zomer begint, die kort en warm is en een verwonderlijken rijkdom van schoone bloemen doet ontluiken. De lucht is er bijna altijd droog en doorschijnend, maar de herfst nooit zonder regen en sneeuw — en de nachtvorsten nemen reeds in Augustus een aanvang. In September vertrekken de reigers, en tegen het einde van October zijn er de rivieren met ijs bevloerd.
Aardbevingen worden er dikwijls gevoeld, maar zij zijn doorgaans zeer zwak. De gebergten bevatten er een grooten rijkdom van steenkolen, ijzer, koper, lood, zout en asphalt, — voorts kwikzilver, zilver en eenig goud. Ook worden er amethysten, granaten, karneolen, blaauwe chalcedonen en jaspis gevonden. Minerale bronnen zijn er in grooten getale.
De bevolking van het land, waar tot aan de verovering der Russen in het midden der 17de eeuw de oude kunstvaardige en welvarende stam der Daoeren woonde, die zich met het bewerken der rijke zilvermijnen aan de Sjilka bezig hield, is thans vervangen door Russische volkplantingen, Boeraeten, Toengoezen en Mongolen. Hun aantal — verspreid over eene oppervlakte van 10057 □ geogr. mijlen — bedraagt 355000, en onder deze zijn 100000 Kozakken. Zij kennen slechts 2 standen, namelijk ambtenaren en schatpligtigen. Tot de eerste behooren de staatsambtenaren , de opzigters der mijnen en de militairen, en tot de tweede de kooplieden, handwerkslieden, boeren en inboorlingen. De landbouw is er zoowel het bedrijf der stedelingen als der buitenlieden, maar bevindt zich op een zeer lagen trap, zoodat een 6- of 7-voudige oogst er reeds tot de goede oogsten behoort. Iets beter is hij in het westelijk gedeelte, in de Groot-Russische volkplantingen, welke Catherina II uit de Poolsche grensgewesten derwaarts heeft overgebragt. Men verbouwt er winterrogge, die doorgaans goed gelukt.
De zomertarwe wordt er vroeg gezaaid, en vervolgens gerst en haver. Het beste koren groeit in het district Tarbagatai. Aan de andere zijde van het Jablonnoï-gebergte verbouwt men veel boekweit, — voorts hennep, uijen enz. Veel beter staat het er met de veeteelt. In het oostelijk gedeelte des lands houden alle gezeten personen vee, namelijk schapen, runderen, paarden en geiten, en in de zuidoostelijke steppen worden ook kameelen als lastdieren gebruikt.
Men schat het aantal schapen en runderen in de Baikal- provincie op 2 millioen. — Er is veel wild en men maakt er veel jagt op pelsdragende dieren. Men heeft er verschillende soorten van marters, — voorts het rendier, den eland, den bever, de ree, de wilde kat, het wilde paard enz. Nu en dan komt er uit China een tijger, die weldra door de kogels der Boeraeten getroffen wordt. De vischvangst is er van groot belang. In het Baikal-meer en de daarmede verbonden rivieren vangt men jaarlijks 13 millioen zalmen.
De Boeraeten, ten getale van 90000, hebben een eigen opperhoofd, maar zijn afhankelijk van de Russen. Zij wonen in eene soort van tenten, joerten genaamd, leiden een zwervend leven, belijden het Lamaïsmus en zijn vreedzame lieden. Ook de Toengoezen — ten getale van 5500 — zwerven rond en houden zich vooral bezig met de jagt. De hoofdstad van deze provincie is Tsjita, aan de Ingoda gelegen.
Van hier kan men met stoombooten langs de Amoer den Grooten Oceaan bereiken. Niet ver van daar ligt Petrowsk, waar zich eene machinenfabriek voor stoombooten bevindt. De overige steden van eenig belang zijn Oud-Nertsjinsk, Groot-Nertsjinsk, Werchna-Oedinsk, Selenginsk, Troiskosawsk en Kjachte, de stapelplaats van den Russisch-Sibérischen handel. Hier en daar vindt men er overblijfselen van vroegere bewoners, zooals grafheuvels, door steenen omringd, bouwvallen in Chinéschen stijl, Mongoolsche opschriften, ruwe standbeelden enz.
Twee belangrijke handelswegen loopen door deze provincie, en Werchne-Oedinsk is daarvan het vereenigingspunt. De eene loopt over Troiskosawsk en Kjachta naar China. Laatstgenoemde stad is slechts door eene beek van de Chinésche grensplaats Maimatsjin verwijderd; zij bevindt zich op 201 geogr. mijlen van Peking en op 928½ geogr. mijl van Petersburg, tusschen welke plaatsen een regelmatig postverkeer bestaat. Langs Kjachta werden in 1860 niet minder dan 203000 kisten thee vervoerd. Ook zijn er in de Baikal-provincie telegraaflijnen geplaatst, en er wordt of is reeds een spoorweg aangelegd van het Baikalmeer naar den oever der bevaarbare Sjilka.