Almodovar (Don Ildefonso Diaz de Ribeira, graaf van), Spaansch minister en afstammeling van een aanzienlijk geslacht te Valencia, heeft eene belangrijke rol vervuld op het staatstooneel van zijn vaderland. Als officier der artillerie onderscheidde hij zich bij de verdediging van Olivenza. Na den terugkeer van Ferdinand VII werd hij verdacht gehouden van geheime aanslagen en te Valencia in de gevangenis der inquisitie opgesloten.
Bij de omwenteling van 1820 bestormde het volk zijn kerker en verhief hem tot gouverneur. Later nam hij de wijk naar Frankrijk en keerde na den dood van Ferdinand VII terug. Nu werd hij lid der Cortes en vervolgens kapitein-generaal van Valencia. Hier stond hij aan de zijde der omwentelingsgezinden, en toch wisten de volksmenners hem zoo gehaat te maken, dat hij zich naar Engeland begaf. Door het volk teruggeroepen, nam hij harde maatregelen tegen de Carlisten en werd tijdens het bestuur van Mendizabal veldmaarschalk (1834) en kort daarna minister van oorlog. Wegens redenen van gezondheid legde hij de porte-feuille neder, die hij onder Calatrava weder aannam. Vervolgens werd hij senator en onder Espartero (1841) voorzitter der Cortes en (1842) minister van Buitenlandsche Zaken. Na den val van Espartero (1845) keerde hij tot het ambteloos leven terug.