Agge, een Friesch edelman, een zoon van Pieter van Wijckel en bij de twisten tusschen de Schieringers en Vetkoopers tot de partij van deze laatsten behoorende, zag zich in 1421 op zijne stins te Sondel belegerd door Wijbe Minnema, Beinte Rommerts en andere Schieringers. Deze hadden den grijzen vader van Agge vóór de stins gesleept en dreigden hem te dooden, zoo hij zich niet overgaf. De zoon was hiertoe bereid, maar de vader verhief met kracht zijne stem, om het hem af te raden en werd terstond door de vijanden vermoord.
Deze moesten aftrekken, maar Agge, door wraakzucht geprikkeld, haalde het volgende jaar vreemde soldaten in het land, waarna hij door Hille Bonnema, Edo Keimpes Jonghama en anderen wederom werd belegerd. Hij deed echter een uitval, waarbij Jonghama sneuvelde. Ten derden male zag hij zijne stins omsingeld in 1422 door de mannen van Rommert Gabinga. Hij werd in een hevig gevecht zwaar gewond en bleef voor dood liggen. Zijne vrienden echter vonden hem, en door hunne verpleging opende zich het vooruitzigt op herstel. Toen Rommert en diens zoon Sytse dit vernamen, zonden zij een huurling, die hem op zijn bed om het leven bragt.
Over Agge Donia zullen wij spreken, wanneer wij van het geslacht Donia melding maken.
Eindelijk gewagen wij nog van Agge, abt van Hemelum, die wegens ontweldigde kloos-tergoederen in 1480 strijd voerde met de broeders Ige, Douwe en Hartman Galama. De abt streed eerst met den ban, maar de Galamas gebruikten het zwaard. Laatstgenoemden vonden hulp bij Jan van Egmond, stadhouder van Holland, en trokken met Hollandsche soldaten en met Juw Jonghama naar de stins naast het klooster, waar de abt zich versterkt had. Wel snelde Peter Harinxma met de Vetkoopers de belegerden ter hulp, maar te vergeefs. De stins werd ingenomen en verwoest.