Abstinentie of onthouding heeft plaats, wanneer men zich, uit een godsdienstig of zedelijk beginsel, het genot van eenige zaak ontzegt. Zij was van ouds bij godsdienstige en wijsgeerige secten in gebruik. De volgelingen van Pythagoras oefenden zich met gestrengheid in de onthouding, om de ziel van de dienstbaarheid aan het ligchaam te bevrijden. Op het gebied der godsdienst kwam de abstinentie in zwang, om de zinnelijke neigingen te smoren en de hartstogten te beteugelen.
De wet van Mozes verbiedt aan de Israëlieten het gebruik van vleesch van onreine dieren, en hunne priesters moesten zich van den wijn onthouden zoo lang zij dienst deden in den tempel. Bij de vestiging van het Christendom wilden de Christenen uit de Israëlieten ook de bekeerde Heidenen aan hunne onthoudingswet binden, maar op eene vergadering der Apostelen te Jeruzalem werd besloten, dat de Christenen alleen het gebruik van bloed, van het vleesch van gestikte dieren en de deelneming aan de offermaaltijden der Heidenen zouden vermijden. De abstinentie in de Christelijke Kerk bepaalde zich vervolgens tot de zoogenoemde vastendagen, waarop men geen vleesch at. In physiologischen zin is abstinentie onthouding van spijs en drank. Eene volkomene abstinentie veroorzaakt den dood, al is het ook, dat het leven nog een tijd voortduurt, wiens lengte van den warmtegraad en de zuiverheid des dampkrings, waarin men zich bevindt, van den ouderdom, van het ligchaams-gestel en van de gezondheid afhankelijk is. Het ligchaam heeft voedsel noodig, om het verlies aan te vullen, dat het door velerlei afscheidingen en vooral door de werking der zuurstof op de organische deeltjes ondergaat. Wanneer aan een dier spijs en drank worden onthouden, dan gaat de ademhaling aanvankelijk haren gewonen gang, zoodat het dier de zuurstof der lucht in zich opneemt, om ze in de gedaante van koolzuur en waterdamp weder uit te ademen. Hoe langer de abstinentie duurt, des te sterker zien wij de koolstof en de waterstof des ligchaams verminderen. De eerste werking van den onbevredigden honger is het verdwijnen van het vet. Men vindt dit laatste echter niet in de ontlastings-uitwerpselen, welke in zulk een tijd uiterst gering zijn. De kool- en waterstof worden door de huid en door de longen uitgewasemd. Een volwassen mensch neemt dagelijks ongeveer een pond zuurstof in zich op. Die zuurstof verbindt zich met de verbruikte organische deeltjes en verwijdert zich daarmede uit het ligchaam, — een verlies, dat bij den hongerlijder niet wordt vergoed Een zieke, die niet slikken kon, verloor in eene maand tijds meer dan 25 Ned. ponden van zijn gewigt, en een zeer vet man, die door het instorten van een huis levend begraven werd, leefde 16 dagen zonder voedsel, waarna hij 30 Ned. ponden van zijn gewigt verloren had. Hoe het vet de ademhaling onderhouden kan, merkt men op bij de dieren, welke den winter slapend doorbrengen. Duurt de abstinentie lang, dan verdwijnt niet alleen het vet, maar men ziet langzamerhand alle oplosbare stoffen het ligchaam verlaten. In het uitgeteerde ligchaam van een verhongerd mensch zijn de spieren dun en slap en van haar zamentrekkend vermogen beroofd. Eindelijk worden zelfs de zenuwen en hersenen door de zuurstof aangetast. Dan is het tijdperk aangebroken van den waanzin en van den dood, dat is, van het ophouden van allen weêrstand tegen de werking der zuurstof. Dan neemt de scheikundige ontbinding een aanvang.
De levensduur bij eene volkomene onthouding van spijs en drank is zeer verschillend. Die duur is te korter naarmate de hongerlijder magerder is, naarmate hij in kouder dampkring verkeert, en naarmate hij zich meer beweegt en inspant. In het eerste geval heeft de zuurstof te geringer voorraad van voedingsmiddelen te verteren, zoodat zij spoedig de werktuigen des levens moet aantasten , en in de beide andere gevallen dringt eene grootere hoeveelheid zuurstof in het ligchaam. Ook is die levensduur afhankelijk van de aanwezigheid van water. Daar dit laatste in aanmerkelijke hoeveelheid door de huid en door de longen wordt afgescheiden, zoo wordt de nadering des doods door gebrek aan water bespoedigd. Men heeft gevallen waargenomen van zieken, die bij het gebruik van water een geruimen tijd het leven hebben gerekt. Een zwaarmoedige dweeper stierf na eene abstinentie van 14 dagen. Een ander, die aan Paus Clemens XI werd voorgesteld, leed 25 dagen honger, maar gebruikte nu en dan water. Men zegt, dat een ander 40 dagen gevast heeft. Een man bezweek voor den moedwilligen hongerdood na verloop van 60 dagen, waarin hij niets anders genoten had dan eene teug water en wat gerstenmeelsoep. Een gevangene te Toulouse stierf na verloop van 63 dagen, hoewel hij bijna elken dag eene kleine en ook wel eens eene groote hoeveelheid water, maar slechts eenmaal wat bouillon met een weinig wijn gedronken had. Men heeft verhalen van menschen, die maanden en jaren, ja, zelfs vele jaren zonder voedsel hebben geleefd. Bij de dieren ontwaren wij dergelijke verschijnselen, als bij de menschen. Vleeschetende dieren verdragen de onthouding gemakkelijker dan plantenetende, grootere schepselen gemakkelijker dan kleine. Honden blijven zonder eenig voedsel 3 tot 5 weken in het leven. Hoe jonger de menschen of dieren zijn, des te vroeger sterven zij door onthouding. Ook heeft de abstinentie te spoediger een doodelijk gevolg, naarmate de ontwikkeling der warmte grooter, de bloedsomloop sneller en de beweging sterker is.
De onthouding speelt eene belangrijke rol in het genezen van ziekten. Zij verhindert het, dat er nieuwe , prikkeling en ontsteking bevorderende stoffen in het ligchaam dringen , en zij bevordert tevens den afvoer van ziekte-wekkende stoffen. Van daar de uitspraak van Hippocrates, dat door onthouding en rust vele ongesteldheden genezen worden.