vorm - Zelfstandignaamwoord
1. ruimtelijke begrenzing van een voorwerp
♢ Een stuk land in de vorm van een driehoek.
2. sjabloon of bak waarin iets gegoten of geperst kan worden
♢ Het deeg van de taart werd in de vorm gedaan.
3. (veranderlijke) toestand van iets concreets
♢ Het voorstel in deze vorm.
♢ De module in deze vorm.
4. (sport) lichamelijke conditie
♢ Hij is goed in vorm.
5. (grammatica) lijdende ~, passieve ~, → lijdende vorm
6. (grammatica) actieve ~, vormen van het werkwoord waarmee wordt uitgedrukt dat het onderwerp de handeling actief verricht
7. manier, methode
♢ Deze vorm van autorijden.
vorm - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vormen
♢ Ik vorm
2. gebiedende wijs van vormen
♢ vorm!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vormen
♢ vorm je?
Woordherkomst
Via het Franse forme afgeleid van het Latijnse forma.
Synoniemen
[2] mal, matrijs, sjabloon
[3] conditie
Gepubliceerd op 31-10-2017
vorm
betekenis & definitie