tros - Zelfstandignaamwoord
1. (biologie) bloeiwijze
2. de bundel vruchten die uit een dergelijke bloeiwijze voortkomen
3. (scheepvaart) een uit minstens drie kardelen geslagen touw dat dikker is dan een lijn (4 cm omtrek)
tros - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trossen
♢ Ik tros
2. gebiedende wijs van trossen
♢ tros!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trossen
♢ tros je?
Verwante begrippen
kabel, lijn, touw
Gepubliceerd op 01-11-2017
tros
betekenis & definitie