Gepubliceerd op 14-11-2017

flap

betekenis & definitie

flap - Zelfstandignaamwoord
1. beweegbare klep aan een vliegtuigvleugel, bij het landen uitgeklapt om het draagvlak te vergroten

flap - Zelfstandignaamwoord
1. naar binnen omgeslagen deel van een losse boekomslag, (de achterflap en de voorflap)
op de flap stond een kort stukje over de auteur
2. (informeel) bankbiljet
3. omgeslagen stuk van een lap textiel
4. (medisch) omgeslagen stuk van een lap vlees of weefsel
5. gebak zoals b.v. appelflap
6. groot vel papier aan een bord
7. klep om iets af te sluiten
8. (kempisch dialect) een samenstelling van de twee Nederlandse woorden flauw en slap. De uitdrukking wordt in de Antwerpse Noorderkempen gebruikt om een uitgeput, maar voldaan gevoel aan te geven na een zware inspanning.

flap - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flappen
♢ Ik flap
2. gebiedende wijs van flappen
flap!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flappen
flap je?