Definities van Nederlandstalige WikiWoordenboek in de Ensie A
- aansprakelijkst
- aansprakelijkste
- aanspraken
- aanspreekbaar
- aanspreekbaarder
- aanspreekbaardere
- aanspreekbaarders
- aanspreekbaarheden
- aanspreekbaarheid
- aanspreekbaars
- aanspreekbaarst
- aanspreekbaarste
- aanspreekbare
- aanspreekpunt
- aanspreekpunten
- aanspreekpuntje
- aanspreekpuntjes
- aanspreekt
- aanspreektitel
- aanspreektitels
- aanspreektiteltje
- aanspreektiteltjes
- aanspreekvorm
- aanspreekvormen
- aanspreekvormpje
- aanspreekvormpjes
- aanspreken
- aansprekend
- aanspreker
- aansprekers
- aansprekertje
- aansprekertjes
- aanspring
- aanspringen
- aanspringend
- aanspringt
- aansprong
- aansprongen
- aansta
- aanstaan
- aanstaand
- aanstaanden
- aanstaands
- aanstaar
- aanstaarde
- aanstaarden
- aanstaart
- aanstaat
- aanstak
- aanstaken
- aanstalten
- aanstamp
- aanstampen
- aanstampend
- aanstampt
- aanstampte
- aanstampten
- aanstaren
- aanstarend
- aansteek
- aansteeknaald
- aansteeknaalden
- aansteeknaaldje
- aansteeknaaldjes
- aansteekt
- aansteekvlam
- aansteekvlammen
- aansteekvlammetje
- aansteekvlammetjes
- aanstekelijk
- aanstekelijke
- aanstekelijker
- aanstekelijkere
- aanstekelijkers
- aanstekelijks
- aanstekelijkst
- aanstekelijkste
- aansteken
- aansteken/vervoeging
- aansteker
- aanstekers
- aanstekertje
- aanstekertjes
- aanstel
- aanstelde
- aanstelden
- aanstellen
- aanstellend
- aansteller
- aanstellerig
- aanstellerige
- aanstelleriger
- aanstellerigere
- aanstellerigers
- aanstellerigs
- aanstellerigst
- aanstellerigste
- aanstellerij
- aanstelleritis
- aanstellers