bezig - Bijvoeglijk naamwoord
1. aan het werken
♢ Bezig met de afwas.
♢ Ik ben bezig, ik heb het druk, ik ben bezet.
2. altijd aan het werken, vlijtig
♢ Hij is een bezig persoon.
bezig - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezigen
♢ Ik bezig
2. gebiedende wijs van bezigen
♢ bezig!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezigen
♢ bezig je?
Uitdrukkingen en gezegden
♦ [1] bezig zijn
♦ [1] weten waar men mee bezig is
♦ [2] de bezige bij
Gepubliceerd op 10-11-2017
bezig
betekenis & definitie