SUR. Trefoe, N.E. Hieronder verstaat men, volgens het zeer verbreide volksgeloof in Suriname, elk voedingsmiddel, waarvan het voortgezet gebruik aanleiding zou geven tot het ontstaan van lepreuze huidveranderingen.
Voor zulk een voedingsmiddel heet men dan ‘treef te hebben’. Het is algemeen bekend, dat het gebruik van sommige spijzen, dranken, genot- en geneesmiddelen - zie o.a. de lange lijst in E. van der Hoop's artikel ‘Huidaandoeningen ontstaan door voedsel of geneesmiddelen’ (Moleschott, 5 en 12 Febr. 1916) - bij daarvoor vatbare personen huidaandoeningen van den meest uiteenloopenden, gewoonlijk snel voorbijgaanden, maar soms ook van zeer hardnekkigen aard kan te weeg brengen. Deze vatbaarheid, idiosyncrasie, die erfelijk kan zijn, is evenwel niet volkomen de ‘treef’ van Suriname.Voorop gesteld zij, dat het geloof aan treef, hoewel misschien niet in zijn tegenwoordigen vorm, met de negers uit Afrika gekomen is. De oudste schrijvers over Suriname maken daarvan melding. Die Afrikaansche herkomst moge blijken uit de volgende plaats in Rev. J. Leighton Wilson's boek ‘Western Africa, its history, condition and prospects’, London 1857: ‘Another custom in Kongo which excited the displeasure of the missionaries [in de 16de eeuw n.l.], was the habit of interdicting to every person at their birth some article of food, which they were not through life, upon any consideration, to put into their mouths’. Is de zaak Afrikaansch, de naam is in Suriname ontstaan uit het Hebreeuwsche woord Tereefa (verboden spijs, Amsterdamsch Joodsch dialect: Treife). Komt men in Europa door ervaring te weten welk voedingsmiddel, enz. huidaandoening teweeg brengt, tot de wetenschap welke treef men heeft komt men op verschillende manieren: één daarvan is natuurlijk ook, dat men huidaandoeningen waarneemt na het gebruik van zekere voedingsmiddelen, enz. maar de algemeenste manier is dat de treef, meestal bij de geboorte van een kind, aan een bloedverwant of kennis, veelal van het vrouwelijk geslacht, in den droom of op andere geheimzinnige wijze geopenbaard wordt.
Een merkwaardig voorbeeld van zoo'n droom is het volgende: een vrouw zag in den droom een verschijning, n.l. een persoon, die een visch in de hand hield en haar zeide dat die de treef was van zeker kind. Vóór dat de droomende kon zien welke visch het was, verdween de verschijning. Voor het ongelukkige slachtoffer van den droom was nu elke visch treef. En dat voor het geheele leven! Ook komt het voor, dat de eene of andere oude negerin, om de familie ‘een dienst te bewijzen’, deze mededeelt welke de treef van een pasgeboren kind is. Heeft de vader een treef, dan erft dit op de kinderen over, wat niet het geval is met de treef der moeder. Deze deert de kinderen niet.
Ook zijn of waren er professionals, een soort waarzeggers, die door middel van een kwartskristal of een glazen bol in een glas water, tegen betaling, uitvorschen wat iemands treef is. Kenners beweren ook uit den vorm van een vlek op iemands gelaat te kunnen zien wat diens treef is. Een merkwaardige mededeeling zij hier ontleend aan een artikel in de Berichten uit de Heiden-Wereld, jaarg. 1911: ‘Het bijgeloof leert, dat niet ieder kind als een geschenk van God aan de ouders moet beschouwd worden. Er moeten nog tal van Indiaansche geesten bestaan, die in den droom aan een vrouw een kindje komen aanbieden. Vandaar dat vele kinderen in ons midden rondloopen, die door de ouders worden beschouwd als een Indiaanschen geest te bezitten. We hebben het beleefd, waar een bijgeloovige vriend een huis binnentrad en plotseling de aanmerking maakte, dat onder de vier kinderen van het gezin er een was met een Indiaanschen geest, bij ondervinding kon hij dit zoo maar ruiken en hij waarschuwde de ouders ernstig toch dat kind nooit iets te laten eten wat van de koe komt. Voorts raadde hij hun aan, indien men tot nu toe onwetend tegen den geest gezondigd had, het kind op een zekere plek waar een Indiaansche geest zich ophield, te laten wasschen.’
Letterlijk alles kan treef zijn: Vleesch en vischsoorten, groenten, vruchten. Een veel voorkomende treef is negervisch (zie aldaar). Er zijn ook personen voor wie ‘al wat van de rivier komt’, anderen voor wie regenwater treef is. Men maakt fijne onderscheidingen: een witte kip kan treef zijn, terwijl anders gekleurde kippen niet schaden, evenzoo de manbaana (zie BANAAN), zonder dat andere bananen kwaad doen. De lastigste treef is wel die voor het rund; die deze treef heeft, zegt: ‘ik eet geen koe’, hetgeen zeggen wil: niets dat van de koe afkomstig is, dus behalve het vleesch, ook melk, boter, kaas; zelfs het dragen van leeren schoenen moet vermeden worden. In 1903 zou aan de Kol.
Staten een verordening worden ingediend tot het verplicht stellen van de vaccinatie voor schoolgaande kinderen, onderwijzers, enz. Bij het onderzoek, dat daaraan voorafging, bleek dat een deel van de bevolking bezwaar had, de kinderen, die het rund tot treef hadden, te doen vaccineeren met stof van het kalf afkomstig. Bij de openbare behandeling van het ontwerp (zitting van 8 Dec. 1903) ontspon zich daarover een merkwaardig debat. Daar de verordening ontheffing van de verplichting voor de bijzondere scholen mogelijk maakte, konden deze bezwaarden vrijgesteld worden van de vaccinatie. In het verslag van het onderwijs over 1904 kon medegedeeld worden, dat tal van ouders, die om de zoogenaamde ‘treef’ aanvankelijk bezwaar maakten om de kinderen te doen vaccineeren, eindigden met hunne bezwaren op te geven.
Zijn er in een huisgezin verschillende treven, dan is het voor haar, die het eten moet bereiden, een heele zorg, want er moet afzonderlijk vaatwerk zijn voor de verschillende ‘treefhouders’. Van de vroegste jeugd wordt aan de kinderen ingeprent zich streng te onthouden van hetgeen hun treef is en zelfs aanraking daarvan angstvallig te vermijden. Dit is zeer verklaarbaar, want de creolenbevolking gelooft dat het veronachtzamen van de treef vlekken op de huid te weeg brengt, die in de vreeselijkste aller ziekten, lepra, kunnen overgaan. (De Boschnegers noemen vlekkenlepra ‘treffoe’). Hier houdt de overeenkomst met wat men idiosyncrasie noemt op, want niemand meent in Europa, dat de huidaandoeningen, die na het gebruik van sommige voedingsmiddelen ontstaan, in lepra kunnen ontaarden. Dr. Ch. Landré, een groot kenner van de lepra, beschreef reeds in 1852 in het Nieuw
praktisch Tijdschr. voor de geneesk. 4e jaarg. I, 495, de treefvlekken als psoriasis, een huidziekte ‘die buiten twijfel in verband staat met gastrische stoornissen’.
Heeft men zijn treef onwetend veronachtzaamd, dan is een van de geneeswijzen dat het haar of been van het dier, waarvan het vleesch afkomstig is, verbrand en tot een poeder gemalen wordt, dat met olie vermengd op de treefvlekken wordt gesmeerd.
Bakhuis (Verslag d. Coppename-Expeditie) verhaalt dat de Boschnegers een kamp verlieten om aan de overzijde der rivier te bivakkeeren, omdat de reizigers een kaaiman in het kamp hadden gebracht. Ook een dooden boa wilden de Boschnegers niet in de boot hebben. Beide dieren waren, zooals zij zeiden, voor hen treef.
Hoogst waarschijnlijk is de treef een overblijfsel van totemisme (zie aldaar), vertroebeld door elementen, die er in het nieuwe vaderland der uit Afrika aangevoerde negers bijgekomen zijn. Opmerkelijk dat er, volgens Landré (l.c.) in Suriname negerstammen waren, die geen treef hadden.
Uit het bovenstaande blijkt dat de treef in de Surinaamsche samenleving een belangrijke rol speelt. Naar aanleiding van een circulaire, omstreeks 1908 door het departement van onderwijs in Suriname tot de hoofden van scholen gericht, stelde de schrijver van het zooeven vermelde artikel in de Berichten uit de Heiden-Wereld op een tamelijk groote school een onderzoek in, en bevond dat 75 perc. van de schooljeugd de meest uiteenloopende treven had, en in 1903 verklaarde de geneesheer Dragten in de bovengenoemde zitting der Kol. Staten, dat, wel van verre van bij de volksklasse overheerschend te zijn, de treef in alle lagen der maatschappij en niet het minst bij gegoeden wordt aangenomen.
Bepaalde het geloof aan de treef zich tot het bovenstaande, dan zou men de schouders kunnen ophalen en het aan de menschen overlaten zich in vele gevallen noodeloos te kwellen. Immers vergeten zij in hun treefgeloof, dat men, in een land met zoovele stekende en bijtende insecten, niet vermijden kan, gestoken of gebeten te worden door insecten, die te voren het treefdier gestoken of gebeten hebben of daarmede in aanraking zijn geweest. Maar een geheel ander aanzien krijgt de zaak, wanneer men bedenkt, dat bij een groot deel der creolenbevolking de overtuiging heerscht, dat het eten van zijn treef de eenige manier is waarop men lepra kan krijgen. Aan de besmettelijkheid door contact gelooft men niet, waarvan, trots de groote vrees voor de ziekte, een schromelijke onverschilligheid in den omgang met de zieken het gevolg is. Dit gaat zelfs zoo ver, dat, vooral bij de Boschnegers, gezonde mannen met lepreuze vrouwen leven en omgekeerd. Er is veel te zeggen voor de meening, dat dit volksgeloof de oorzaak is van de groote verspreiding der ziekte.
Onder die omstandigheden is bestrijding van de lepra onmogelijk en dit maakt de treefkwestie tot een maatschappelijk euvel, dat dringend de aandacht van het koloniaal bestuur vraagt. Men zou kunnen beginnen met op de scholen een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar het aantal kinderen, dat een treef heeft en naar den aard van de treef, daarbij aanteekening houdende of de leerlingen negers, kleurlingen, blanken, enz. en waar zij geboren zijn. Zulk een onderzoek, zich uitstrekkende over een schoolbevolking van meer dan 10.000 kinderen, zou een denkbeeld geven van den omvang van het geloof aan treef in de kolonie en misschien een verrassende uitkomst opleveren. Ook zou dienen onderzocht te worden of treef in zijn tegenwoordigen vorm ook voorkomt bij de Indianen, die gezegd worden voor de lepra immuun te zijn en of het geloof bekend is in de naburige Fransche en Engelsche koloniën. Op de Nederl. Antillen schijnt de treef niet bekend te zijn; de periodieke schaarschte aan levensmiddelen, inzonderheid op de Benedenwindsche eilanden, liet daar voor de treef geen beperking in voedsel over.
Zie over treef een artikel van Dr. C.E. Baëza in het Medisch Weebklad van 16 Jan. 1904, overgenomen in Onze West van 2 Maart 1904.
Ten slotte zij nog opgemerkt dat ‘treefhouden’ ook de beteekenis heeft van diëet houden, vasten, als inleiding tot de vervaardiging van obia's (zie aldaar).