SURINAME. In Suriname heeft de armoede, na 1900 grootere afmetingen aangenomen door de ziekte in de cultures, en daardoor is er voor de kolonie een tijd van malaise aangebroken.
Daar de landbouw de voornaamste bron van bestaan is, heeft de groote achteruitgang van dit bedrijf natuurlijk een zeer nadeeligen invloed op de stoffelijke welvaart van het geheele volk, zoodat het aantal armen tegenwoordig grooter is dan vroeger. Neemt men hierbij in aanmerking, dat elk land ten allen tijde zijn behoeftigen en gebrekkigen heeft gehad, verder dat de inlander, die niet spaarzaam van aard is, er langs den weg der opvoeding geleidelijk toe gebracht moet worden om wat meer te denken aan den ouden dag, en eindelijk, dat verschillende maatschappelijke verhoudingen en toestanden, zooals de menigvuldig voorkomende ongehuwde staat van moeders, die alleen voor de kinderen moeten zorgen, de armoede in de hand werken, dan is het duidelijk, dat er in Suriname tegenwoordig veel te doen is op het gebied der armenzorg. (Armoede on Armenzorg in Suriname door H. Buiskool, Paramaribo 1911).Ook hier geldt de meer gebruikelijke verdeeling der armenzorg in drieën, n.l. in particuliere, kerkelijke en staats- of burgerlijke armenzorg. De eerste heeft door de afschaffing der slavernij in 1863 een groot deel van hare beteekenis verloren. Vóór de emancipatie werden oude slaven beschouwd als familieleden, die, zoodra ze niet meer konden werken, door hun meester verzorgd werden. Ook na 1863, gedurende de jaren van het staatstoezicht en later, werkte dit nog na, doch langzamerhand stierf het uit. Wel bestaat nog eenigszins het gevoel, dat voor trouwe bedienden in hun oude dagen gezorgd moet worden, maar de families, die zich van deze taak kwijten, behooren tegenwoordig tot de uitzonderingen. Door de afschaffing
der slavernij verminderde de particuliere armenzorg alzoo belangrijk, aangezien de meester ontheven werd van de verplichting om in de behoeften van zijn oude en gebrekkige slaven, die thans vrije mannen en vrouwen waren geworden, te voorzien. De zorg voor behoeftige lieden uit de laagste lagen der bevolking kwam voortaan meer voor rekening van de verschillende kerkgenootschappen en van het burgerlijk bestuur. De particuliere armenzorg van onzen tijd bestaat slechts in het in stilte steunen van behoeftige familieleden en vrienden, het geven van aalmoezen aan de deur en het teekenen op lijsten. Particuliere gestichten of inrichtingen, waarin armen onder dak worden gebracht en verpleegd, bestaan in Suriname niet. Evenmin particuliere vereenigingen van armenzorg.
De kerkelijke armenzorg is van beteekenis. De verschillende gemeenten, de Hervormde, de Evangelisch-Luthersche, de Nederlandsch Israelietische, de Portugeesch Israelietische, de Roomsch-Katholieke en de Evangelische Broedergemeente hebben alle hare diaconieën en doen wat in haar vermogen is. De fondsen zijn echter volstrekt niet voldoende voor eene behoorlijke zorg. Alleen de Nederlandsch Israelitische gemeente, die maar klein is en een armenfonds met ruim 60.000 gld. kapitaal bezit, kan afdoede in de behoeften harer armen voorzien. Ook de diaconie der Hervormde gemeente heeft eenige bezittingen, doch de opbrengst hiervan is verre van toereikend. De overige gemeenten bezitten hoegenaamd geen fondsen.
Alle armbesturen trachten door het houden van collecten in de godsdienstoefeningen en langs de huizen, door het innen van vaste jaarlijksche contributiën en door het geven van liefdadigheidsconcerten zooveel mogelijk geld te krijgen voor hunne armen. De Hervormde en de Ev. Luthersche gemeente bezitten naast hare diaconieën nog diaconessen-vereenigingen, welke vooral werken voor stille armen. Bovendien is de Hervormde gemeente in 1905 begonnen met het bouwen van de zoogenaamde Diaconie-stichting, waarin behoeftige gemeenteleden een vrije kamer krijgen en eenige verdere ondersteuning. Kerkelijke gestichten voor armenzorg zijn er overigens in de kolonie niet. De zorg van kerkwege bestaat in het verschaffen van eene geldelijke ondersteuning, welke niet meer dan 5 gulden per maand bedraagt - alleen bij de Israëlietische gemeenten is ze beduidend hooger; verder in het verstrekken van naturalia, doch gewoonlijk tot een gering bedrag.
In 1910 zijn de beide Israëlietische gemeenten begonnen om door het houden van geldloterijen hare inkomsten voor de armen te vermeerderen. Misschien zal dit voorbeeld door een of meer der Christelijke armbesturen worden gevolgd. -
De burgerlijke of staatsarmenzorg is tot nu toe bedoeld als, en ook geweest, de aanvulling van de particuliere en kerkelijke zorg. Na 1863 is haar arbeidsveld echter aanmerkelijk grooter geworden, niet alleen doordat, zooals boven gezegd, door de emancipatie de particuliere armenzorg sterk verminderde, maar ook doordat als gevolg dier emancipatie weldra vreemde werkkrachten uit China, Engelsch Indië en later ook uit Ned. Indië moesten worden ingevoerd. De zorg voor zieke, gebrekkige of oude immigranten is geheel voor rekening van het Gouvernement van Suriname.
De burgerlijke armenzorg der kolonie heeft tegenwoordig tot taak ondersteuning te verleenen aan:
1. degenen, die door hunne respectieve gemeenten wegens gebrek aan middelen niet voldoende geholpen kunnen worden,
2. degenen, die, omdat ze niet willen voldoen aan de zedelijke eischen, door hunne gemeenten gesteld, door deze niet geholpen mogen worden,
3. degenen, die tot geen enkel kerkgenootschap behooren,
4. de behoeftige immigranten en de weezen van immigranten.
Bovendien betaalt het gouvernement de zorg voor de behoeftige weezen der inboorlingen, doch de verzorging en opvoeding van dezen is opgedragen aan de verschillende kerkgenootschappen tegen vaste jaarlijksche subsidies. Voor de Ev. Broedergemeente, de Roomsch-Katholieke, de Hervormde en de Ev. Luthersche
gemeente bedragen deze subsidies respectievelijk 10.000 gld; 10,000 gld., 7100 gld. en 3500 gld. per jaar. Bij de weezenzorg huldigen de gemeenten over 't algemeen het systeem der gezinsverpleging; alleen de R. Katholieke gemeente heeft naast de gezinsverpleging ook twee weeshuizen, een voor jongens en een voor meisjes.
De burgerlijke armenzorg werkt op de volgende wijze:
a. door opneming in het Weldadigheidsgesticht 's Landsgrond Boniface, een gesticht voor ouden en invaliden,
b. door buitenvoeding, verstrekt door bovengenoemd gesticht,
c. door buitenbedeeling, eene alimentatie in geld, verstrekt door bovengenoemd gesticht; deze buitenbedeeling wordt slechts aan enkele personen gegeven,
d. door vrije geneeskundige hulp aan behoeftige zieken zoowel in de stad als in de districten,
e. door subsidie aan de erkende kergenootschappen voor de verzorging hunner weezen (zie boven sub. 4),
f. door verpleging van krankzinnigen en lepreuzen in de gouvernementsgestichten Wolfenbuttel en Groot-Chatillon, en door het subsidieeren der particuliere (kerkelijke) lepreuzengestichten Gerardus Majella (R.K.) en Bethesda (Prot.)
g. het alimenteeren en plaatsen van weezen van immigranten door den Agent-Generaal,
h. door begrafenissen van landswege.
Het waarschijnlijk reeds vóór het midden van de 18e eeuw in het leven geroepen Weldadigheidsgesticht 's Landsgrond Boniface, dat verreweg de grootste plaats inneemt in de burgerlijke of staatsarmenzorg, biedt huisvesting en verpleging aan oude en gebrekkige lieden, zoowel inboorlingen als immigranten, die niet meer in eigen onderhoud kunnen voorzien. Aan het hoofd staat een Directeur-Armenverzorger, die door den Gouverneur wordt benoemd op voordracht van het College van Regenten, aan welk college het toezicht op en de behartiging der burgerlijke armenzorg onder a, b, c, en e genoemd is opgedragen. Het College bestaat uit 8 leden en werkt overeenkomstig een huishoudelijk reglement, dat echter verouderd is en noodzakelijk spoedige wijziging behoeft. De regenten worden ook benoemd door den Gouverneur uit een voordracht van drie, door het College zelf gedaan.
Het gesticht 's Landsgrond Boniface is in de laatste jaren wel aanmerkelijk verbeterd, doch voldoet nog niet aan de eischen, die tegenwoordig aan een dergelijk gesticht gesteld mogen worden. Voeding en verzorging laten niets te wenschen over, maar de huisvesting is van dien aard, dat het zonder belangrijke verandering wel een gesticht zal blijven alleen voor behoeftigen uit de allerlaagste volksklassen. De verpleegden moeten met hun drieën wonen in een kamertje, dat tevens voor slaapplaats dient, óf ze verblijven, zooals de Chineezen, in zalen, die met haar houten britsen en haar berging van allerlei goederen niet aantrekkelijk zijn. In de laatste jaren bedroeg het aantal bewoners dezer inrichting vrij geregeld tusschen 250 en 300.
Armen van meer burgerlijke afkomst en opvoeding, waardoor ze in dit gesticht niet thuis behooren, of gezinnen, die niet kunnen worden opgenomen, ontvangen ondersteuning in den vorm van buitenvoeding, sub. b genoemd. Deze buitenvoeding bestaat in een wekelijksch rantsoen eetwaren, welk rantsoen ongeveer de waarde van 1,25 gld. heeft. In den laatsten tijd varieerde het aantal uitgereikte rantsoenen tusschen 100 en 125 per week.
Vrije geneeskundige hulp kan worden verkregen op een bewijs van onvermogen, afgegeven door den commissaris van politie of door het districtsbestuur. In de stad Paramaribo wordt de hulp verleend door de wijk-geneesheeren, buiten de stad door
de districts-geneesheeren. Onder vrije geneeskundige hulp is ook begrepen kostelooze opneming in het Militair Hospitaal te Paramaribo.
De Roomsch Katholieke Gemeente en de Protestantsche Vereeniging tot verpleging van lepralijders in de kolonie Suriname ontvangen voor de verpleging der zieken, die in de gestichten Gerardus Majella en Bethesda worden opgenomen, van het Gouvernement eene jaarlijksche tegemoetkoming van 250 gld. per verpleegde. Zoowel de gouvernementsinrichtingen Wolfenbuttel (krankzinnigen) en Groot-Chatillon (lepralijders) als de beide kerkelijke lepreuzengestichten nemen kosteloos op. In 1912 werden in de Gerardus Majella 115 en in Bethesda 51 zieken verpleegd.
De kolonie Suriname bezit nog geen armen wet. Wat tot nu toe op het gebied der armenzorg te regelen viel, werd telkens bij besluit of resolutie van den Gouverneur geregeld. In 1910 is echter door gouverneur Fock aan het College van Regenten opgedragen om de grondbeginselen eener armenwet te willen aangeven en zoo mogelijk een ontwerp van wet te maken.
(Over armenzorg in vroeger tijden zie Essai historique, Param. 1887, II, 29. - J.D. Kunitz. Surinam und seine Bewohner, Erfurt 1805- Wolbers, Geschiedenis van Suriname, Amst. 1861).
CURAÇAO
De directe staats- of burgerlijke armenzorg op de W.I. Eilanden heeft den vorm van geneeskundige hulp aan onvermogenden, verpleging van ‘hulpbehoevende vrijgemaakten’ - wier aantal jaarlijks minder wordt - en onderstand aan behoeftigen door bemiddeling van de districtsmeesters en de politie. Daartoe worden op de begrooting van de verschillende eilanden jaarlijks de noodige sommen uitgetrokken.
De kerkelijke armenzorg wordt bestreden uit de kerkelijke fondsen der verschillende kerkgenootschappen.
De weezenverpleging is toevertrouwd aan de kerkgenootschappen, die daartoe jaarlijksche subsidiën van het gouvernement ontvangen, bedragende voor de Vereenigde Prot. Gemeente ƒ1500.- voor de R.K. Gemeente ƒ4700., voor de Ned. Prot. Isr. Gemeente ƒ500.
De R.K. Gemeente heeft twee weeshuizen, dat van Santa Rosa voor jongens en dat van Welgelegen voor meisjes.
H. B.