Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Hervormde gemeente

betekenis & definitie

A. Suriname. .

I. Paramaribo.

In officieele stukken werd en wordt ook nog heden deze gemeente de Christelijk Hervormde of Nederduitsch Hervormde Gemeente in Suriname genoemd. Gegevens voor eene volledige geschiedenis der Herv. en ook der Ev. Luth. Gemeente ontbreken. Door den grooten brand van 1821, waardoor de Herv. kerk, en door dien van 1832, waardoor de Luth. kerk vernietigd werd, gingen belangrijke documenten verloren. Het is bekend dat de kerkbesturen in de W.-I.-Koloniën in de 17de en 18de eeuw slordig zijn te werk gegaan bij het bewaren van kerkelijke stukken, en dat een groot deel verloren ging of onleesbaar werd. Er bleef dus niet veel over voor het kleine brandvrije archief, dat in 1909 op kosten van het Gouvernement in het zoogenaamde Logeergebouw ingericht en ter beschikking gesteld is van de verschillende kerkbesturen.

Als eerste predikant der Herv. Gemeente wordt genoemd Ds. Baselius of Baselier, die van 1668-1689 den dienst te Paramaribo waarnam. Hij werd krachtig gesteund door Van Aerssen van Sommelsdijk, die een groot voorstander van den godsdienst was. Deze liet in 1688 een kerk bouwen aan de samenvloeiing van de Commewijne en de Cottica, en stelde daar Ds. Ketelaar aan als predikant. Ook op den hoek van de Perica en de Cottica werd in 1721 een kerk gebouwd.

Toen Van Aerssen in 1683 uit Nederland naar Suriname vertrok, gingen vele Fransche Réfugiés met hem mede. Spoedig werd toen te Paramaribo een Waalsche kerk gebouwd, waar de uitgeweken predikant Dalbas eerste voorganger werd.

Gewoonlijk was 't zeer bezwaarlijk predikanten voor de Herv. Gemeente te vinden, zoodat er in den regel slechts één in dienst was, nu en dan 2 of 3. Ook had de gemeente te Paramaribo geen eigen kerkgebouw; de godsdienstoefeningen werden gehouden in de bovenzaal van het Hof van Politie en Crimineele Justitie. Eerst 29 Mei 1814 werd de eerste Herv. kerk ingewijd, gebouwd door Johannes van Zeyl. Na den brand van 21 en 22 Jan. 1821 hield de Hervormde Gemeente hare diensten in de Luthersche kerk, die reeds in 1746 gebouwd was. De brand van 4 Sept. 1832 verwoestte ook dit bedehuis, zoodat beide gemeenten tijdelijk zonder kerk waren.

Op 5 Juli 1835 was de tegenwoordige kerk der Herv. Gemeente, een achthoekig, steenen gebouw zonder toren, gereed om te worden ingewijd. Het ging te Paramaribo den godsdienst niet fortuinlijk, want nu weder verdronk het nieuwe orgel op reis naar zijn bestemming.

Na den brand van 1821 had de Herv. kerkeraad voorgesteld om de beide gemeenten te vereenigen; dit voorstel werd toen door den Luth. kerkeraad van de hand gewezen. Op zijn beurt deed na den brand van 1832 de Luth. Kerkeraad een dergelijk voorstel; maar toen bedankten natuurlijk de Hervormden, en de beide gemeenten bleven zelfstandig naast elkander bestaan. Behalve haar hoofdkerk op het Kerkplein bezit de Herv. Gemeente nog een kerkje buiten de stad, op 's Landsgrond Boniface, dat in Aug. 1902 werd ingewijd en Bedehuis-Annetta heet. Dit kerkje is gesticht óók voor de boeren-kolonisten, die in de omgeving wonen, maar deze kolonisten, onder wie weinig geestelijk leven valt op te merken, maken geen druk gebruik er van.

De Herv. Gemeente telt tegenwoordig ongeveer 7000 leden, niet alleen te Paramaribo, doch ook in de districten, behalve te N. Nickerie, waar een afzonderlijke gemeente is. De vroegere Herv. kerken aan de Cottica en de Perica zijn reeds sedert vele jaren verdwenen. Sinds 1852 wordt de gemeente steeds bediend door twee predikanten, die gouvernementsambtenaren zijn en als zoodanig eene jaarlijksche bezoldiging genieten van 6000 gulden met recht op pensioen en weduwenpensioen. Zij worden door den Gouverneur benoemd op voordracht van het kiescollegie, dat met den kerkeraad uit 35 leden bestaat.

De kerkeraad is verplicht een jaarverslag te zenden aan het Bestuur der Kolonie en tevens aan de ‘Commissie tot de zaken der Protestantsche kerken in Ned. Oost- en West-Indië. (zie K.B. 7 Dec. 1820). Volgens het gewijzigd reglement der Herv. Gemeente, in 1885 bij gouv. resolutie goedgekeurd, is het recht van voordracht uitsluitend en alleen aan het kiescollege, dat door de stemgerechtigde manslidmaten gekozen wordt. In de laatste jaren zijn steeds predikanten van de vrijzinnige richting benoemd. De gemeente bezit eenige diaconiefondsen en tracht verder door het houden van collecten, uitvoeringen, loterijen enz. zooveel mogelijk voor hare armen te doen.

Voor hare behoeftige weezen ontvangt zij eene subsidie van het Gouvernement, van 7100 gld. per jaar (zie ARMENZORG); de gemeente heeft ook Zondagsscholen, zangcursussen en naaiklassen; zij heeft veel gedaan voor de verpleging der melaatschen; met de Ev. Luth. en de Ev. Broedergemeente vormt zij de Protestantsche Vereeniging tot verpleging van lepralijders in de kolonie Suriname, met Bethesda als verplegingsoord.

.

II. Nickerie.

Vóór 1823 werd door de predikanten van Paramaribo voorzien in de geestelijke behoeften van de Protestanten, wonende in Nickerie. In genoemd jaar zond het Nederl. Zendelinggenootschap, op last van het Ministerie van Koloniën, den zendeling F.A. Wix daarheen, omdat het heen en weer reizen te bezwarend was. In 1855 werden er voor de eerste maal ouderlingen en diakenen benoemd door den kerkeraad der Herv. Gemeente te Paramaribo.

Drie jaren later, in 1858, werd Nickerie een zelfstandige gemeente en verviel het verband met de hoofdstad. Batenburg werd haar eerste predikant. Toen stond de kerk nog te Nieuw-Rotterdam

of Oud-Nickerie, dat, ruim 30 jaar geleden, wegens grondafslag door de zee, moest worden verplaatsten nu Nieuw-Nickerie heet, een half uur gaans van den riviermond gelegen. Door de bemoeiingen van den predikant Sonstraal kreeg de gemeente weer een nieuwe kerk, een houten gebouw, dat in Nederland werd vervaardigd en daar in 1883 te bezichtigen is geweest. Vóór de komst van Ds. Steenmeyer in 1897 heeft de bestaande gemeente den naam van ‘Vereenigde Protestantsche Gemeente’ aangenomen, nadat de in het district Nickerie wonende Hervormden en Lutheranen zich hadden vereenigd tot eene gemeenschap. De predikant wordt nu, op voordracht van den kerkeraad, benoemd door den Gouverneur; hij is ambtenaar en geniet eene jaarlijksche bezoldiging van ƒ5000. Bij vacature wordt de dienst waargenomen door de Herv. en Luth. predikanten van Paramaribo.

De gemeente telt ± 500 personen, van wie een klein deel woont op de langs de rivier gelegen plantages en gronden. Eenige keeren per jaar wordt voor deze veraf wonende gemeenteleden dienst en avondmaal gehouden in de school op Weltevreden. In September 1908 werd de Ver. Prot. Gemeente vacant, en door het Koloniaal Bestuur en den Min. van Kol. werd bezwaar gemaakt om voor een nieuwen predikant het volle traktement beschikbaar te stellen; de gemeente mocht wel een godsdienstonderwijzer of hulpprediker beroepen op een traktement van ƒ3000. De kerkeraad en de gemeenteleden hebben dit aanbod echter van de hand gewezen en zich herhaaldelijk tot den Gouverneur en ook tot den Minister en de Tweede Kamer gewend met het verzoek om het volle traktement beschikbaar te stellen voor een geordend predikant.

Eerst in het begin van 1913 is het verzoek ingewilligd en in Aug. van dat jaar is de vrijzinnige predikant Ds. Eldermans uit Friesland tot de gemeente overgekomen. De prediking geschiedt in de Nederlandsche taal, hoewel te N. Nickerie ook veel Engelsch wordt gesproken. De gemeente bezit geen diaconie, maar wel een begrafenisvereeniging, die de wijze van begraven aldaar aanmerkelijk heeft verbeterd. De weezen worden gealimenteerd uit de subsidiën, die de Herv. en Ev.

Luth. Gemeenten te Paramaribo voor hare weezenzorg ontvangen uit de Koloniale Kas.

Litt. Surinaamsche Almanak voor het jaar 1831, blz. 239-246. C. van Schaick. Bijdrage tot de Geschiedenis vooral van de Hervormde Kerk in Suriname, in het Tijdschr. West-Indië, Haarlem, 1855, blz. 5-41 en 81-88. - C.A. van Sypesteyn, Mr. Jan Jacob Mauricius, Gouverneur Generaal van Suriname van 1742-1751. 's Grav. 1858, blz. 159. - J. Wolbers, Gesch. v.

Suriname, Amst. 1861. - C. van Dissel, Eenige bijzonderheden betreffende de Christelijke Hervormde Gemeente te Paramaribo, 's Grav. 1877. - Dr. C. Landré, Les réfugiés huguenots dans la Guyane hollandaise, La Haye, 1888.

H.B.
B. De kolonie Curaçao.

Reeds het jaar na de inbezitneming van Curaçao, werd er door de Compagnie een predikant heengezonden voor den tijd van 3 jaar, n.l. de proponent Fredericus Viteus. Hoelang deze er geweest is blijkt niet. In 1645 was er weer een predikant, vermoedelijk Johannes Backerus, die in 1647 Stuyvesant naar Nieuw Nederland vergezelde. Sedert werd er geregeld gezorgd dat de predikantsplaats vervuld bleef.

S. van Dissel, Curaçao. Herinneringen en Schetsen Leyden 1857, acht het niet aannemelijk dat zich dadelijk na het in bezit nemen van het eiland een Herv. gemeente heeft gevestigd. Hij meent dat er, toen de fortificatiën werden uitgebreid en het getal militairen vermeerderd, bij het garnizoen een veldprediker zal zijn aangesteld, die ook door de weinige Nederlandsche burgers, die op het eiland woonden, kon gehoord worden. Het houten gebouw, waarin tot 1775 de godsdienstoefeningen werden gehouden - dit was echter niet hetzelfde gebouw, dat door de eerste kolonisten was gebruikt - alsook de predikantswoning, stonden in het fort. Hoe dit zij, spoedig is er sprake van een Gereformeerde gemeente op Curaçao. In 1714 werd Henricus Beys als tweede predikant naar Curaçao gezonden, onder uitdrukkelijke bepaling dat zijn gage niet ten laste der Compagnie doch voor rekening der gemeente op het eiland zou komen. Op verzoek der ingezetenen stelde de Compagnie in 1751 een tweeden predikant aan en sedert is de dienst op het eiland, behoudens vacatures, steeds door twee predikanten vervuld.

Op ‘de mindere plaatsen’ had de Compagnie geen predikanten; daar waren de voorlezers, ziekentroosters en schoolmeesters belast met het ‘oeffenen van de publicque gebeden, voorlesen van het oudt en nieuw testament, gedruckte predicatien ende singen der psalmen’.

De Compagnie hield de Gereformeerde religie hoog, althans in woorden. Zie COMPAGNIE (WEST-INDISCHE). In de 17de eeuwen ook daarna schijnen de godsdienstzin der eilanders en het kerkbezoek te wenschen te hebben overgelaten. Omstreeks 1680 klaagde de predikant Nicolaas Verkuyl ‘over het verval van den openbaren godsdienst en dat een merkelijke tijd herwaarts het gebed in een gansche week somtijds maar eens, somtijds maar 2 of 3-maal werd gedaan, komende alsdan nog zeer weinige, 4 of 5, personen om hetzelve bij te wonen’. Op 4 Jan. 1694 schreven bewindhebberen aan den directeur van het eiland: ‘Nu weten wij wel ende het is ons oock bekent, dat de dagen des Heeren op Curaçao is een dagh van een Bacchusfeest en niet een dagh om God na behoren te dienen. Van de ongeregeltheden en ongebondentheden die op dien dagh gepleegt werden, sullen wij hier geen groot verhaal maken, als ons refereerende tot de kennisse, die UE. selve daarvan heeft’. Tachtig jaar later (missive van 6 Aug. 1771 aan bewindhebberen) klaagde de kerkeraad ‘over het verval der zeden in de gemeente en het plegen van allerhande zonden en gruwelen’ en Rodier, de toenmalige directeur, schreef op 25 Jan. 1773 aan bewindhebberen: ‘dat alle de zonden en gebreeken door den kerkeraad gemeld, min of meer, niet ter zijde de waerheijt en zijn, en de vroomhijt en godsvrugt niet gevonden worden onder de inwoonders gelijk voorheen, avoueer ik met leetweesen, al sugtende, en dat de kerk seer spaarsaam door 't algemeen werd gefrequenteert en principaal door de rijkste familjes is de reele waarheyt’.

Van den anderen kant schijnt het gedrag der predikanten niet steeds onberispelijk te zijn geweest. Omstreeks 1675 moet er zelfs een geweest zijn, die handel dreef en er een tapperij en slijterij schijnt gehouden te hebben, waarom hij door den Directeur werd geschorst.

In de instructie van de Compagnie voor de predikanten (1638) was hun ook voorgeschreven ‘dat alle devoiren bij haar aangewent zullen werde omme de Portugeese, Spanjaarden ende haar kinderen te onderweijsen in de fondamenten van de Christelijcke Religie, als mede de swarte ende Indianen’. Het blijkt evenwel niet, dat er in de 17de eeuw of daarna op Curaçao iets gedaan is voor de bekeering der slaven tot den Gereformeerden godsdienst.

Conflicten tusschen de predikanten en het burgerlijk bestuur kwamen er in de 18de eeuw meermalen voor, hetgeen niet bevorderlijk was aan den bloei der gemeente.

Het in 1763 door den kerkeraad genomen besluit om ‘het kerkgebouw te verbeteren en met een fraai verwulfsel te versieren’ leidde tot een restauratie, die, onder de leiding van den Nederlandschen architect Hendrik Hamer, in 1771 gereed kwam en Ps. 5800 kostte, waartoe bewindhebberen Ps. 2000 bijdroegen. Dit steenen kerkgebouw is nog steeds in gebruik.

In 1825 kwam eene samensmelting der Evang. Luth. gemeente (zie aldaar) met de Hervormde tot de ‘Vereenigde Protestantsche gemeente’ tot stand. In den eersten tijd na de vereeniging gold het gebruik, dat door de ‘Commissie tot de zaken der Prot. kerken in Nederl. Oost- en West-Indië’, bij ontstentenis van een predikant voor den oorspronkelijk Luthersche een Luthersche predikant of proponent en voor den oorspronkelijk Hervormde een die de Hervormde belijdenis was toegedaan werd aangesteld; maar hieraan is niet de hand gehouden en in de laatste 30 jaren zijn er steeds Hervormde predikanten aangesteld.

De predikanten worden door den Gouverneur benoemd op voordracht van den kerkeraad.

Het is bij deze gemeente van ouds gebruikelijk dat de doopplechtigheid aan huis wordt bediend. Ook de huwelijks-inzegening heeft veelal aan huis plaats.

Op ARUBA en BONAIRE heeft men leeraars als voorgangers der gemeente. Op Aruba dateert de stichting van de gemeente van 14 Febr. 1822, toen Klaas van Eekhout van Curaçao aldaar aankwam met een aanstelling tot onderwijzer en catechiseermeester, onder genot van vrije woning en een toelage van 400 Pezos van achten 's jaars, voor ¾ betrokken uit de koloniale kas en voor het overige uit de armenkas van Aruba. Op 15 Febr. 1846 werd de nieuw gebouwde kerk te Oranjestad ingewijd. De gemeente telde toen 400 zielen. Zoowel hier als op Bonaire deden de predikanten van Curaçao nu en dan dienst. In 1857 kreeg Aruba een eigen predikant.

Toen zich de behoefte deed gevoelen aan een kerklokaal buiten de stad, werd een woning te Canachito tot kapel ingericht, waar een eigen leeraar optrad. Toen deze kapel onbruikbaar werd, bouwde men te Piëder-Plat een eenvoudig bedehuis, waar eerst om de maand, later om de 14 dagen godsdienstoefening en catechisatie in het Papiamentsch werden gehouden.

Het kerkgebouw op Bonaire werd 9 Maart 1847 ingewijd; de gemeente telde toen 105 zielen.

Op ST. EUSTATIUS heeft tot nagenoeg het einde der 18de eeuw een Nederduitsch Hervormde gemeente bestaan, die in het bovendorp een steenen kerkgebouw bezat. In 1794 betuigde de predikant Stauffer in een verzoekschrift aan den Gouverneur en den Raad van St. Eustatius, dat het eiland bewoond werd ‘door eene bende, God en Godsdienst verachtend volk, waar hij aanschouwer was van de grootste barbaarschheden, waarvan men immer bij menschen geheugen heeft voorbeelden gehad!’

In 1817 werden aan het Gereformeerde kerkgebouw aanzienlijke reparatiën gedaan.

In het bovendorp vindt men ook een kapel van de Wesleyaansche Methodisten, mede een steenen gebouw; het oorspronkelijke gebouw werd door de aardbeving van 1843 verwoest, maar in 10 maanden tijds werd een geheel nieuw, grooter gebouw van den grond af opgemetseld, bekostigd uit gelden door den zendeling langs de huizen opgehaald ‘van St. Thomas af tot in Demerary’. Den grondslag van deze gemeente legde in 1786 de vrije neger Harry, die daarvoor bijna dood gegeeseld en van het eiland verbannen werd. Sinds 1800 is de gemeente door het Bestuur erkend.

De Nederlandsche predikanten van St. Eustatius deden geregelde dienstreizen naar SABA. In 1777 kreeg de Anglikaansche leeraar Kirck Patrick van Gouverneur de Graaff van St. Eustatius vergunning om zich op Saba te vestigen, er een kerk te bouwen en zijne leer te verkondigen. Van dien tijd dagteekent het bestaan der Anglicaansche gemeente op het eiland.

Een verslag van den Kommandant van St. Martin en Saba van 25 Dec. 1816 aan het Departement van Koophandel en Koloniën - medegedeeld door dr. J. de Hullu in het Nederl. Arch. voor Kerkgeschiedenis dl. IX, afl. 2, 's-Grav. 1912 - geeft voor ST. MARTIN deze opsomming: 137 Gereformeerden, 12 Lutherschen, 1396 Episcopalen, 11 Presbyterianen, 9 Methodisten, 1 Universalist en 74 Roomsch gezinden, terwijl het getal der lidmaten bedroeg; 11 Gereformeerden, 1 Lutheraan, 16 Episcopalen, 1 Methodist en 3 Roomsch gezinden.

Voorts wordt medegedeeld dat er waren ‘twee Christenkerken, een oude Engelsche, die geheel vervallen en in onbruik is geraakt, en eene Hollandsche in goede staat en tot de uitoefening der godsdienst zeer geschikt, dog is de voormalige pastorije geheel vervallen’. Er waren noch leeraren, noch zendelingen aanwezig. Zie verder EEREDIENST.

Litt. A. de Veer. St. Eustatius in 1819, medegedeeld door Dr. J. de Hullu. Bijdr. t.d. Taal,- Landen Volkenk. v.

Ned.-Indië. Deel 68 (1913), blz. 432 en 443. - A.H. Bisschop Grevelink, Beschr. van het eiland St. Eustatius, in Bijdr. tot de kennis der Nederl. en vreemde Koloniën, Utrecht 1846, blz. 4, 5 en 43. - Idem, 1847, blz. 36.

- G. van Dissel, Curaçao, Herinneringen en Schetsen, Leyden 1857, blz. 148-157.
- Idem. De Hervormde, thans vereenigde Protestantsche Gemeente van Curagao. Hist. Archief. Amst. 1859, II. - J.H.J. Hamelberg, Historische schets van de Nederl. Bovenw. Antillen tot op het einde der 17e Eeuw, in het Tweede jaarl. Versl. v.h. geschied-, taal-, land- en volkenk. genootschap, gevestigd te Willemstad, Amst. 1898, - Idem. De Nederl. op de W.-I. Eilanden (Benedenw. Eil.), Amst. 1901, - G.J. van Grol. Het Eiland St. Eustatius. De Ind. Mercuur 19 Maart 1907 - W. van den Brink, Gesch. der Protest. kerk op Aruba, in het Aruba nummer van Neerlandia, Dec. 1911.

< >