Het woord weer (wer) betekent in het oud-Germaans man en de weerwolf was, volgens het oude volksgeloof, een „boze man” (dus manwolf), die willekeurig de gedaante van een wolf kon aannemen en zich als een wolf gedragen, en dus dieren en mensen verscheuren, enz. Het geloof, dat een dergelijke verandering mogelijk is, vindt men bij nagenoeg alle volken, vooral bij de Germanen, Scythen, Slaven en Grieken; naarmate de volken in verschillende streken wonen, is het roofdier soms een hyena, dan weer een leeuw, een tijger of een wolf.
Vooral in de Middeleeuwen geloofde men in den weerwolf; in de 17de eeuw* trad men hier en daar nog gewelddadig tegen de „weerwolven” op en werden tal van „schuldigen” meedogenloos terechtgesteld.