Volkenkundig verstaat men onder de Slaven een groep volken, die tot de Indo-Germaanse familie behoren en wier talen één taalgroep vormen.
Bij de volksverhuizing in de 5de eeuw werden o.a. de Slaven westwaarts gedreven. Uit Azië en Rusland werden zij in opeenvolgende scharen in Europa gedrongen, steeds verder westwaarts tot aan de Middellandse Zee en de Elbe. Ook in den Balkan drongen ze door tot in Griekenland. Behalve de Russen behoren o.a. Serviërs, Slowaken, Kroaten, Czechen, Bulgaren en Polen tot deze groep.
Slavernij is de toestand, waarin een mens verkeert, die van zijn persoonlijke vrijheid is beroofd en, alsof hij een levenloos ding was, tot het bezit van een ander wordt gerekend. Slaven kunnen dus geen bezit hebben, zij zijn met hun kroost verhandelbaar eigendom van hun meester.
Bij de Oude Volken was slavernij een even gewone zaak als bij ons het houden van paarden en honden. Slaven kwamen meestal voort uit de krijgsgevangenen en onderworpen volken en werden meer of minder menselijk behandeld, al naar gelang de tijdsomstandigheden en het karakter van het betrokken volk. Soms werden zij enigermate als lid van het gezin beschouwd en werd hun bijv. het onderwijs der jeugd toevertrouwd. Bij de Romeinen hadden de slaven soms veel te lijden, vooral tegen het einde der republiek, zodat enige malen grote slavenopstanden plaats hadden, waarvan het z.g. Spartacusoproer zelfs gevaar voor den staat opleverde.
De Germanen kenden den onvrij en stand, die in de Middeleeuwen bestond uit horigen en lijfeigenen. Horigen waren geen slaven, maar zij mochten den grond, waarop zij woonden, niet verlaten. Bij de Mohammedaanse volken was de slavernij gebonden aan de voorschriften van het Islamietische recht, dat den heer tegenover zijn slaven ook plichten oplegt. Men kon slaaf worden ten gevolge van schulden, zelfverkoop, verkoop door de ouders, door krijgsgevangenschap of door roof en vooral deze laatste vorm heeft in Afrika grote afmetingen aangenomen, dit werelddeel eeuwenlang in gestadige beroering gehouden en sommige gebieden nagenoeg ontvolkt. De Arabische en Hamietische nomadenvorsten, die den Soedan binnendrongen, hadden tegen den roof van de niet-Mohammedaanse negers in het geheel geen gewetensbezwaren en zij vooral hebben daar hele volken deels in hun eigen woonstreken tot slaven gemaakt, deels als handelswaar naar andere landen verkocht. In West-Afrika ontwikkelden zich dezelfde toestanden als gevolg van den export van negerslaven naar de plantages van Noord- en Zuid-Amerika. In Noord-Afrika bloeide bovendien een levendige handel in blanke Christenslaven, die door de zeerovers van de Barbarijse kuststaten Algerië, Tripolis, Tunis, Marokko, met hun schepen in de Middellandse Zee werden buitgemaakt.
Levendig is nog de herinnering aan de slavernij der negers in het Zuidelijk deel van Noord-Amerika. De slaaf stond hier niet in dienst van het gezin, doch van de plantage, wier opzichters de volkomen heerschappij over hem hadden.
De invoer van negerslaven in Amerika begon al kort na de ontdekking. Reeds vóór dien tijd waren er in Portugal en Spanje negerslaven-markten.
De Indianen waren tegen het zware werk op plantages en in mijnen niet bestand, en dus nam men negerslaven. Reeds in 1517 kregen Vlaamse kooplieden het recht jaarlijks 4000 Afrikaanse negerslaven in Amerika in te voeren. En de vraag naar slaven nam steeds toe door de vele sterfgevallen bij ’t vervoer en op het werk zelf. Dezen slavenhandel, de concurrentie in en de volkomen harteloosheid van dien handel, vindt men in de somberste pagina’s van ’t geschiedenisboek van het blanke ras. In 1751 begint al de reactie. Toen kwamen de kwakers van Pennsylvanië tegen deze toestanden op: hun aanhangers stelden hun slaven in vrijheid. Eerst in 1807 verbood Engeland den Engelsen den slavenhandel.
In 1833 eindelijk werd de slavernij in alle Britse koloniën afgeschaft, waardoor op één ogenblik ± 639.000 slaven in vrijheid werden gesteld. De planters ontvingen als schadevergoeding een bedrag van 240 millioen gulden of iets minder dan ƒ400 per hoofd. Nederland verbood dezen handel in 1818. In Ned. Indië werd in 1849 met ingang van 1860 alle slavernij en slavenhandel, waaraan o.a. de Sultans van Atjeh zich nog al eens bezondigden, verboden; de pacificatie van Atjeh door Gen. v. Heutsz heeft hieraan eerst voorgoed een einde gemaakt. Wij zelf hebben in Indië nooit slaven gehouden, verhandeld of in- of uitgevoerd.
In Suriname is de slavernij in 1863 definitief afgeschaft. In Brazilië werd de slavernij geleidelijk in 1871, 1885 en 1888 afgeschaft. In de Verenigde Staten van Noord-Amerika werd de slavernij eerst in 1865 en na een bloedigen krijg (zie ook: Lincoln) opgeheven.
Ook in onzen tijd wordt de slavenhandel nog steeds door Arabische slavenhandelaars gedreven. Nog heden ten dage worden in Centraal-Afrika slavenjachten gehouden en negers uitgevoerd naar Arabië, Marokko, Tunis en Egypte, maar de Europese mogendheden beletten dit zoveel mogelijk.
In Abessinië was men doende de slavernij geleidelijk af te schaffen. Zij moet nu radicaal zijn afgeschaft. Met welke resultaten, zal eerst veel later kunnen blijken.