m
Lat. 'de gezegende’. De naam kan ontleend zijn aan verschillende Lat. bijbelteksten, bijv.: 'Benedictus qui venit in nomine Domini', ‘gezegend is hij die komt in de naam des Heren’ (Matteüs, 21,9). De bekendste heilige van deze naam is Benedictus van Nursia, geb. in Umbrië in lt. 480 à 490. Hij is de stichter van de benedictijner orde. Gest. ca. 550; kerk. feestdag: 21 maart, 11 juli, 4 dec. (in het Oudfries Benedictusdei, 21 mrt.). Met de verering verbreidde de naam zich al vroeg naar het w.: Benedictus, Saarland 712, Elzas 851 (Socin); Keulen 787, Benedicta 1047 (Littger); Benedicta, West-Vla. bron uit de 7e-10e eeuw (Mansion); een van de 7 chr. namen in de 9e eeuw in West-Vla. (Leys).
In Fri. Benedir (vgl. Bendiks) 1650 (Ned. L. 1964, 388). In oudere Noord-Brab. bronnen komt een vleivorm Bits voor: Benedictus dictus Bits Snabben, Vught 1456; Benedictus dictus Bittus, Oostelbeers 1457; Benedictus, dictus Bits van den Eyckenhoevel, Uden 1456; Benedictus, geh. Bits, zoon van Benedictus, geh. Bits van Brede, Heesch bij Oss 1460.